online les 22 - Woordsoorten - de voornaamwoorden

Online les 22 en 23
Woordsoorten - de voornaamwoorden 

en een schrijfopdracht:
een gekunsteld verhaal.
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Online les 22 en 23
Woordsoorten - de voornaamwoorden 

en een schrijfopdracht:
een gekunsteld verhaal.

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
  • Nieuwsquiz
  • Uitleg voornaamwoorden
  • Quiz woordsoorten
  • Uitleg/ start huiswerk:
    Maken opdracht 31, 32 en 33 (blz. 231 van je boek).
    Opdracht 33 is een verhaal dat je in tio bij week 24 (bij verhalen) schrijft. 

Slide 2 - Tekstslide

Hoe heet de man die onlangs door een politieagent vermoord is in de VS?
A
George Coving
B
George Floyd
C
James Floyd
D
George Coving

Slide 3 - Quizvraag

Hoe heet de beweging die nu tot stand is gekomen, vanwege deze moord?
A
White lives matter
B
De anti-racisme beweging
C
Black lives matter
D
Stop racisme!

Slide 4 - Quizvraag

Wat vind jij van de demonstraties in de grote steden?

Slide 5 - Woordweb

Voornaamwoorden
Welke ken je?

Slide 6 - Woordweb

Voornaamwoorden 
  • Een voornaamwoord is een woord dat naar een zelfstandigheid (iets of iemand) verwijst.

  1. De  vader  gaf  het  kind  een  ijsje  op  de  kermis.
  2. Hij gaf hem het op de kermis

Slide 7 - Tekstslide

Bedenk altijd goed of je te maken hebt met een persoonlijk voornaamwoord of een bezittelijk voornaamwoord en bepaal vervolgens de correcte spelling.

Slide 8 - Tekstslide

Als onderwerp       
Niet onderwerp       
ev
1e persoon
2e persoon
3e persoon
mv
1e persoon
2e persoon
3e persoon
Persoonlijke voornaamwoorden
Ik
Jij, u
Hij, zij, het
Wij
Ons
Jullie
Jullie
Zij
Mij
Jou, u
Hem, haar, het
Hun, hen

Slide 9 - Sleepvraag

Bezittelijk voornaamwoord (bez vnw)
  • Het woord zegt het al; het geeft een bezit aan.
    Let op! Neem de term bezit niet altijd te letterlijk:
    Het is jouw vakantie. Jouw is hier wel een bezittelijk voornaamwoord, ook al is vakantie niet echt een bezit. 

  • Het staat voor het woord waar het bij hoort.
  • Voorbeelden zijn:
    Mijn, jouw, zijn, haar, onze, ons, jullie, uw, hun

Slide 10 - Tekstslide

Bezittelijke voornaamwoorden kun je eigenlijk nooit vervangen door de namen van personen!
Soms lijkt dat wel zo, maar dan ben je aan het vals spelen.

Slide 11 - Tekstslide

Aanwijzend voornaamwoord (avnw)
Het woord zegt het al; het wijst (bijna) letterlijk iets of iemand aan.
 Het kan zowel zelfstandig als bijvoeglijk gebruikt worden
  • Is Joost er al? Die heb ik nog niet gezien
  • Heb jij dat schilderij opgehangen?
  • Voorbeelden: dit, dat, deze, die, degene, hetzelfde, zelf, dergelijke

Bij de-woorden gebruik je altijd die of deze.
Bij het-woorden gebruik je altijd dat of dit

 

Slide 12 - Tekstslide

Online les 22 en 23
Woordsoorten - de voornaamwoorden 

en een schrijfopdracht:
een gekunsteld verhaal.

Slide 13 - Tekstslide

Planning 
vragend vnw uitleg
vragen vnw oefenen
wederkerend vnw uitleg
betrk vnw uitleg (eventueel) + oefenen.

Slide 14 - Tekstslide

Lesdoel
Het vragend vnw, het wederkerend vnw en het betrekkelijk vnw beter begrijpen. 

Slide 15 - Tekstslide

Kort terugkomend op de vorige les.... 
Hun is een bezittelijk voornaamwoord en nooit een onderwerp!
En wel hierom.....

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video

Vragend voornaamwoord (vrvnw)
De antwoorden op de w-woorden en hoe...

  • Vragen naar een zelfstandigheid (persoon of ding)
  • Wie, wat,  welk(e), wiens/wier, wat voor (een)
  • Hoe, waar, wanneer, waarom

Slide 18 - Tekstslide

Vragende voornaamwoorden (vrvnw) zijn dus: wie, wat , welke (welk) en wat voor (een). Ze staan heel vaak aan het begin van een vraagzin. 
Voorbeelden: 
Wie gaat er mee? 
Wat ga jij vanavond doen?
Welke klasgenoten gaan mee naar Londen?
Wat voor profiel kies jij?
Let op: wanneer je andere woorden aan het begin van een vraagzin ziet staan, is het dus geen vragend voornaamwoord (meestal is het dan een bijwoord).

Slide 19 - Tekstslide

Ik heb mijn etui meegenomen, want die heb ik altijd bij me.

Slide 20 - Open vraag

Hun stond het zweet op hun voorhoofd, toen zij die moeilijke vragen stelde.

Slide 21 - Open vraag

Wiens naam heb jij op jouw lootje staan?

Slide 22 - Open vraag

Wederkerend voornaamwoord
Ik                       me                  Ik vergis me(zelf)
Jij                      je                     Jij herinnert je(zelf)
Hij/zij/het      zich                Hij bedenkt zich
Wij                     ons                Wij ergeren ons
Jullie                 jullie/je        Jullie vervelen je
u                         zich/u           U steltvoor
Zij                       zich               Zij haasten zich

Slide 23 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord
  • De man had een blauwe broek.
  • De man, die een blauwe broek had, liep op straat.

  • Ik zag het kind, dat geen jas had.
  • Simone, met wie hij verkering had, was een aardige meid.

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Link

Huiswerk vrijdag 12 juni
  • Vond je dit lastig? Oefen dan nog extra blok 3 par 3.4 blz 123 en/of blok 5 par 3.3 blz. 207 
  • Bekijk de uitleg filmpjes in Teams! Oefen waar nodig op de website Cambiumned.nl
  • Maken opdracht 31, 32 en 33 (blz. 231 van je boek).
Opdracht 33 is een verhaal dat je in tio bij week 24 (bij verhalen) schrijft. 

Slide 26 - Tekstslide