katern 4 Ruilen over tijd hoofdstuk 1

bespreken opdracht 47
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

bespreken opdracht 47

Slide 1 - Tekstslide

Wat zijn primaire arbeidsvoorwaarden?
A
auto van de zaak, verlofregeling
B
werkdagen, arbeidsuur
C
studie betaling, je mag tijdens werkuren studeren
D
goed pensioen, dertiende maand

Slide 2 - Quizvraag

Wat zijn secundaire arbeidsvoorwaarden?
A
Salaris, vakantiegeld, arbeidstijden, wettelijk aantal verlofdagen.
B
Laptop/telefoon, extra vakantiedagen, 13e maand, onkosten vergoeding
C
Kantoor, planten, waterautomaat, dartbord, borrel + vette hap na het werk
D
Bestaan niet.

Slide 3 - Quizvraag

Wat betekent een CAO (collectieve arbeidsovereenkomst)?
A
Afspraken tussen jou en een werkgever
B
Afspraken tussen werknemers en werkgevers in een bedrijfstak
C
Een arbeidsovereenkomst
D
Een arbeidsovereenkomst over collectieve arbeid

Slide 4 - Quizvraag

Een collectieve arbeidsovereenkomst wordt afgesloten tussen
A
vakbond en werkgevers
B
vakbond en de regering
C
vakbond en de werknemer
D
werkgever en werknemer

Slide 5 - Quizvraag

1.1 Wanneer heb je geld nodig?
Je hebt niet altijd evenveel geld nodig.

Slide 6 - Tekstslide

Voorraad- of stroomgrootheid

Slide 7 - Tekstslide

Ruilen over tijd
Ruilen over tijd: het uitstellen of vervroegen van je consumptie. 

Sparen: Je stelt je consumptie uit. 
Lenen: Je vervroegt je consumptie. 

De prijs voor ruilen over tijd is de rente

Slide 8 - Tekstslide

Maken opdracht 1,2,3,5,6,8

Slide 9 - Tekstslide

Controle huiswerk.
Samen nakijken opdracht 5 

Slide 10 - Tekstslide

1.2 Sparen of lenen?

Slide 11 - Tekstslide

Sparen 
Welke spaarmotieven zijn er?

Slide 12 - Tekstslide

Sparen
  • Enkelvoudige rente
  • samengestelde rente 

Slide 13 - Tekstslide

Lenen
  • Lenen is het naar voren halen van consumptie.
  • Welke leenmotieven kennen we?

Slide 14 - Tekstslide

Hypothecaire lening
  • Onderpand
  • Rente en aflossing
  • looptijd 30 jaar 

Slide 15 - Tekstslide

Maken 12 t/m 16

Slide 16 - Tekstslide

Wat is een stroomgrootheid?


A
Een grootheid die in de tijd wordt gemeten
B
Een grootheid die op een bepaald tijdstip wordt gemeten
C
Een grootheid die de inflatie weergeeft
D
de formule ric=nic:pic x100

Slide 17 - Quizvraag

Een voorbeeld van een stroomgrootheid is ....
A
winst v/d afgelopen maand
B
banktegoed
C
huidige waarde machine
D
eigen vermogen

Slide 18 - Quizvraag

Een voorraadgrootheid meet je ...
A
op één moment
B
tijdens een periode

Slide 19 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van een voorraadgrootheid?
A
De belastinginkomsten van de overheid in 2021
B
De inkomsten uit je bijbaantje in een bepaalde maand
C
Het saldo op jouw betaalrekening
D
De winst van een bedrijf in januari 2020

Slide 20 - Quizvraag

bespreken opdracht 16
Alles nakijken met magister.learn

Slide 21 - Tekstslide

Lezen blz. 19 t/m 22
Maken opdrachten 18, 21, 24

Slide 22 - Tekstslide

1.3 De invloed van inflatie

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Link

§3 De invloed van inflatie
  • De invloed op het sparen
  • reële en nominale rente 

Slide 25 - Tekstslide

§3 De invloed van inflatie
  • De invloed op het lenen 
  • Wat doet het nou met je schulden?
  • Wat is deflatie?

Slide 26 - Tekstslide

Maken opdracht 30, 32 (B), 33, 35, 

Slide 27 - Tekstslide

bespreken opdracht 27 en 30

Slide 28 - Tekstslide

Huren of Kopen?

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Video

Maken de opdrachten 36,38 en 39 

Slide 31 - Tekstslide

Wij spreken van negatieve reël rente als:
A
inflatie lager dan de rentepercentage is
B
inflatie hoger dan de rentepercentage is
C
inflatie gelijk is aan de rentepercentage

Slide 32 - Quizvraag

Wat is de reële rente?
A
De hoeveelheid goederen die je met je inkomen kunt kopen
B
Rentepercentage dat de bank geeft of vraagt voor sparen of lenen.
C
Daling van de koopkracht van het geld, bijvoorbeeld de euro
D
De nominale rente gecorrigeerd voor de inflatie.

Slide 33 - Quizvraag

Negatieve reële rente is gunstig voor mensen met schulden.
A
Onjuist
B
Juist

Slide 34 - Quizvraag

Wat is een voordeel van een Annuïteiten hypotheek?
A
De maandelijkse lasten worden steeds minder.
B
De maandelijkse lasten zijn altijd gelijk.
C
De maandelijkse lasten zijn altijd anders.
D
De maandelijkse lasten veranderen vaak.

Slide 35 - Quizvraag

Bij een lineaire hypotheek
A
Betaal je elke maand in totaal evenveel.
B
Betaal je elke maand evenveel rente.
C
Betaal je elke maand evenveel aflossing.

Slide 36 - Quizvraag

Hoofds

Slide 37 - Tekstslide