Adverbien und Konjunktionen

• Duits
• Middelbare school
• mavo, havo, vwo
• Leerjaar 3-5

H4 - Woche 9 - Stunde 1 & 2

Planung

Stunde 2:

• Besprechen: Lernbox Lek. 6 + Aufg. 59 (S. 139)
• Lektion 5: Adverbien und Konjunktionen + Aufgabe 55, 56, 57 (S.137)

Ziele

• Je kunt voegwoorden en bijwoorden in het Duits correct toepassen en kent de verschillende functies. 
  

• Du lernst neue Wörter kennen und erweiterst deine Wortschatz. 

• Je kunt specifieke en feitelijke informatie vinden en begrijpen in eenvoudig, alledaags materiaal.

Lektion 6 - Lernbox N - D + Aufgabe 59

Konjuktionen (voegwoorden) .....

• Verbinden zinsdelen, zinnen en woorden met elkaar. 
• Onderschikkend = hoofdzin + bijzin
• Nevenschikkend = hoofdzin + hoofdzin  

Adverbien (bijwoorden) sind....

• woorden die een werkwoord, een ander bijwoord, een bijvoeglijk naamwoord, een hele zin of (soms) een zelfstandig naamwoord nader bepalen. 
• -> geven meer informatie  

wanneer

• wann --> als het om tijd gaat
• wenn --> als het om een voorwaarde gaat 

Toen

• als --> op een specifiek moment
• damals --> in de betekenis van "vroeger" 

Of

• oder --> een keuze uit twee alternatieven.
• ob --> geen keuze uit twee of meer alternatieven
• entweder ... oder --> het een of het ander (of... of...)

anders 

• anders --> op een andere manier
• sonst --> in andere gevallen 

omdat, want

omdat = weil (onderschikkend)

want = denn (nevenschikkend) 

terwijl, tijdens = während (+ 2e)

Während der Pause essen wir Brot.
Der Lehrer unterrichtet, während seiner Frau kocht. 

dat

• das = het --> als lidwoord (onzijdig)
• das = dat --> als betrekkelijk voornaamwoord; het slaat terug op een onzijdig zelfstandig naamwoord. 
• dass = dat --> voegwoord (slaat niet terug op een zelfstandig naamwoord) 

maar

      maar

• aber --> bij een beperking
• sondern --> bij een tegenstellig na een ontkenning
• nur --> in de betekenis van 'slechts'
  niet alleen ... maar ook
• nicht nur ... sondern auch --> bij een toevoeging

dan

• dann --> daarna, dan, in dat geval (voorwaarde, volgorde verwijzing naar tijd, kan beklemtoond worden) 
• denn --> dan toch (altijd zonder klemtoon)

helemaal

• gar / überhaupt --> in combinatie met een ontkennend woord.
• ganz --> in andere gevallen.  

noch ... noch

• weder ... noch
  Mein Bruder hat weder den Tisch gedeckt noch gestaubsaugt.  

Tekst

Voegwoorden

Bijwoorden

Geven informatie over een ander woord of een hele zin

Verbinden zinnen of zinsdelen.

Worden gebruikt om bijzinnen toe te voegen en worden van de hoofdzin gescheiden door een komma.

kan ook aangeven waar, wanneer, hoe vaak of hoe iets gebeurt. 

(Wanneer)... man krank ist, dann bleibt man im Bett.


Benutze: Handbuch Seite 40 - 42

1. als
2. wenn
3. wann

Wir fahren nicht mit dem Bus, (maar).... mit dem Auto.


Benutze: Handbuch Seite 40 - 42

1. sondern
2. nur
3. aber

(Toen) ...ich schlief, klingelte das Telefon.

Benutze: Handbuch Seite 40 - 42

1. Als
2. Damals
3. Wenn

Wir freuen uns, (dat) ...du kommst!

Benutze: Handbuch Seite 40 - 42

1. daß
2. das
3. dass
4. ob

Ich weiß nicht, ... (of) diese Antwort richtig ist.

Benutze: Handbuch Seite 40 - 42

1. oder
2. ob
3. entweder oder

Machen: Adverbien und Konjunktionen + K3 Lek5 Aufgabe 46, 47, 48

Fertig = Vorbereitung Prüfungswoche Gesprächsfertigkeit

Welk woord hoort bij welke groep thuis? Sleep de woorden naar de juiste groep. 

Ein-Gruppe

Der-Gruppe

der

die

das

dies-

jen-

jed-

manch- 

solch- 

welch-

all-

ein-

kein-

mein-

dein-

sein- 

ihr- 

unser- 

euer- 

Ihr- 

ihr-

Bijvoeglijk naamwoord: Der-Gruppe

Bijvoeglijk naamwoord: "der" - groep

lidwoorden +  dies-  jen-  jed-  manch-  solch- welch- all-

Bijvoeglijk naamwoord: Ein-Gruppe

Bijvoeglijk naamwoord: "ein"- groep

ein-  kein-  mein-  dein-  sein-  ihr-  sein- unser-  euer-  ihr-  Ihr-

Dieses verfilmte Buch ist ein ... groß ... Erfolg (m).

Benutze: Handbuch Seite 134 - 135

Wat is ein ... groß ... Erfolg voor een zinsdeel?

- naamwoordelijk deel van het gezegde ->

ist (sein) = koppelwerkwoord en dit verfilmde boek is gelijk aan een groot succes

Morgen treffe ich ein ...
bekannt ... Wissenschaftler (m).

Benutze: Handbuch Seite 134 - 135

Wat bepaalt de naamval?

- een voorzetsel of een zinsdeel?

Ich fahre mit mein ... klein ... Bruder.

Benutze: Handbuch Seite 134 - 135

mit = voorzetsel 3e naamval

Durch dies ... schwierig ... Problem (o) habe ich verloren.

Benutze: Handbuch Seite 134 - 135

Lektion 7 - Lernbox D -N

tegenstelling

conclusie

middel-doel

tegenstelling

tijd

tijd

uitbreiding

benadrukken

benadrukken

Machen:

• Lektion 5: Aufgabe 55, 56, 57 
• Lektion 6: Aufgabe 59
• Lektion 7 : Aufgabe 67, 68, 69, 70, 71

Fertig = Lernen H4duA Teil 2

• Kapitel 2: Lektion 1, 2, 4, 5, 7
  
• Kapitel 3: Lektion 1, 2, 3, 4, 7

H4duA Teil 2 = Mittwoch den 17. Februar 

slotwoord

Nächste Stunde 

• Sehen und Hören
• Wochenaufgaben abschließen