Hoofdstuk 5.2

5.2 polaire en apolaire stoffen 
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 29 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

5.2 polaire en apolaire stoffen 

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?
Neerslag reactie uitwerken die huiswerk was 
beginnen aan 5.2, 
5.1 slaan we even over, pakken we erbij bij 5.3 

Slide 2 - Tekstslide

Aan het einde van de les kun je
De elektronegativiteit opzoeken in de binas
een polaire binding aangeven

weet je wat een VdW kracht is 
kan je rekenen met neerslag reacties 

Slide 3 - Tekstslide

Bereken hoeveel gram neerslag er ontstaat als: 150 mL 0,20 M aluminiumchloride en 300 mL 0,30 M zilvernitraat worden gemengd.

Slide 4 - Tekstslide

Bereken hoeveel gram neerslag er ontstaat als: 150 mL 0,20 M aluminiumchloride en 300 mL 0,30 M zilvernitraat worden gemengd.

Slide 5 - Tekstslide

Bereken hoeveel gram neerslag er ontstaat als: 150 mL 0,20 M aluminiumchloride en 300 mL 0,30 M zilvernitraat worden gemengd.

Slide 6 - Tekstslide

Bereken hoeveel gram neerslag er ontstaat als: 150 mL 0,20 M aluminiumchloride en 300 mL 0,30 M zilvernitraat worden gemengd.

Slide 7 - Tekstslide

Bereken hoeveel gram neerslag er ontstaat als: 150 mL 0,20 M aluminiumchloride en 300 mL 0,30 M zilvernitraat worden gemengd.

Slide 8 - Tekstslide


Bereken hoeveel gram neerslag er ontstaat als je 250 mL van 0,4 M natriumhydroxide oplossing toevoegt aan 300 mL van 0,8 M koper(||)nitraat

Slide 9 - Tekstslide

VdW bindingen 

Slide 10 - Tekstslide

VdW bindingen 
- Kracht tussen moleculen

- Groter en zwaarder molecuul = hoger smelt en kookpunt 

Slide 11 - Tekstslide

kookpunten van moleculen
- hexaan= 69 °C
- methaan = -161,6 °C,
- 1,1,1-trichloorethaan = 74 °C, 
- propaan  = -42 °C
- water = 100 °C

Slide 12 - Tekstslide

Water
Water is bijzonder = 18,02 g/mol
kookpunt = 100 °C
Laat veel stoffen oplossen 
Kan afbuigen als het bijvoorbeeld in de buurt komt van lading

Hoe kan dat? --> water is een polair molecuul (heeft polaire atoombinding)

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Polaire atoombinding 
Een binding die een beetje een lading heeft

Dus niet zoals ionen + en -

maar een beetje - en een beetje +

Geven we aan met een delta teken δ

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Hoe kan dat?
Door een verschil in elektronegativiteit 

elektronegativiteit = waarde hoe hard een atoom aan de elektronen trekt 
Hoe hoger de waarde = hoe harder een atoom trekt = hoe meer negatief hij wordt 
Je berekent dan het verschil in EN tussen twee atomen

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Elektronegativiteit waardes te vinden in tabel 40A. 

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Hoe kan dat?
H-O-H
H = 2,1 
O = 3,5
Verschil is 3,5 - 2,1 = 1,4 dus polair

O trekt harder aan de elektronen = meer negatief 

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Dipool
Polen (denk aan Natuurkunde) hebben een lading +/-

Een polair molecuul is dus een dipool molecuul en een apolaire stof niet.

Wat doet lading als het bij elkaar in de buurt komt?

Slide 25 - Tekstslide

dipool-dipool
.


dipool-dipool >> VdW

Zorgt o.a. voor stijging in het kook/smelt punt 

Slide 26 - Tekstslide

Ruimtelijke bouw
Als het molecuul symmetrisch is --> heffen ladingen elkaar op = apolair (BiNaS tabel 55) 

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Weektaak 
18, 20, 21
+
bereken hoeveel gram neerslag er ontstaat als 200 mL 0,30 M ijzer(III)sulfaat en 300 mL 0,50 M lood(II)nitraat worden 
gemengd.
  

Slide 29 - Tekstslide