PW Th3 BS 1 - 6

Oefentoets
Th 3 erfelijkheid en evolutie
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Oefentoets
Th 3 erfelijkheid en evolutie

Slide 1 - Tekstslide

Wat is het genotype?
A
alle chromosomen van een organisme
B
de zichtbare uitdrukking van de erfelijke informatie van een organisme
C
de genetische code van een organisme
D
de erfelijke genetische code voor eigenschappen van organismen

Slide 2 - Quizvraag

Wat is het fenotype?
A
de zichtbare uitdrukking van de erfelijke informatie van organismen
B
de zichtbare uitdrukking van alle informatie van de genen
C
de zichtbare uitdrukking van de dominante erfelijke informatie van organismen
D
de zichtbare combinatie van erfelijke informatie en omgevingsfactoren

Slide 3 - Quizvraag

Hoeveel chromosomen zitten er in 1 eicel en hoeveel chromosomen zitten er in 1 spermacel?
A
46, 46
B
46,23
C
23,46
D
23,23

Slide 4 - Quizvraag

Hoeveel chromosomen bevinden zich in een levercel als deze zich net gedeeld heeft door mitose?
A
46
B
23
C
92

Slide 5 - Quizvraag

Kijk goed naar dit kruisingsschema. Wat is het genotype van de F1?
A
AA, Aa, aa
B
Aa, Aa
C
AA, aa
D
AA,AA

Slide 6 - Quizvraag

Kijk goed naar dit kruisingsschema. Wat is het genotype van de oudergeneratie (P)?
A
Aa, Aa
B
AA, Aa
C
AA, aa
D
AA,AA

Slide 7 - Quizvraag

Kijk goed naar de afbeelding. Dit is een ... van een ...
A
Kardiogram, man
B
chromosomenkaart, vrouw
C
kardiogram, vrouw
D
chromosomenkaart, man

Slide 8 - Quizvraag

Kijk naar de afbeelding. Hoe zijn de chromsomen aantallen verdeeld over de eicel, spermacel en de bevruchtte eicel?
A
eicel: 23, spermacel: 23, bevruchtte eicel: 23
B
eicel: 23, spermacel: 23, bevruchtte eicel: 46
C
eicel: 46, spermacel: 46, bevruchtte eicel: 46
D
eicel: 46, spermacel: 46, bevruchtte eicel: 92

Slide 9 - Quizvraag

Lees de informatie: Een vrouw is dominant heterozygoot voor de haarkleur zwart. Het gen voor haarkleur is Z.
Haar genotype is ..
A
ZZ
B
zz
C
Zz
D
zZ

Slide 10 - Quizvraag

Lees de informatie: Een vrouw is dominant homozygoot voor de haarkleur zwart. Het gen voor haarkleur is Z.
Haar genotype is ..
A
ZZ
B
zz
C
Zz
D
zZ

Slide 11 - Quizvraag

Het gen voor ogen is B/b. Bruine ogen is dominant, blauwe ogen recessief.
Een man heeft het genotype BB.
Dit betekent ...
A
De man is heterozygoot voor bruine ogen
B
De man is homozygoot voor bruine ogen
C
De man is heterozygoot voor blauwe ogen
D
De man is homozygoot voor blauwe ogen

Slide 12 - Quizvraag

Het gen voor ogen is B/b. Bruine ogen is dominant, blauwe ogen recessief. Een man heeft het genotype bb en krijgt nakomelingen met een vrouw met genotype BB. Zijn fenotype in de F1 zal zijn ..
A
50% blauwe ogen en 50 % bruine ogen
B
100% bruine ogen
C
100 % blauwe ogen

Slide 13 - Quizvraag

Bij de eigenschap oogkleur bij de mens heb je naast bruine en blauwe ogen ook groene ogen. Beide genen zijn dan in uitdrukkingskracht even sterk. De eigenschap is dan ..
A
dominant voor groen
B
recessief voor groen
C
intermediair

Slide 14 - Quizvraag

Het leeuwenbekje is een plant. Er zijn leeuwenbekjes met rode bloemen en leeuwenbekjes met witte bloemen. Beide planten zijn homozygoot voor de bloemkleur. Als je leeuwenbekjes met rode bloemen kruist met leeuwenbekjes met witte bloemen, hebben alle planten in de F1 roze bloemen. Dit is het intermediaire fenotype.

Homozygoot wil zeggen, dat het genenpaar voor een eigenschap uit twee gelijke genen bestaat.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 15 - Quizvraag

Het leeuwenbekje is een plant. Er zijn leeuwenbekjes met rode bloemen en leeuwenbekjes met witte bloemen. Beide planten zijn homozygoot voor de bloemkleur. Als je leeuwenbekjes met rode bloemen kruist met leeuwenbekjes met witte bloemen, hebben alle planten in de F1 roze bloemen. Dit is het intermediaire fenotype.

De kleur rood is dominant in deze kruising.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 16 - Quizvraag

Het leeuwenbekje is een plant. Er zijn leeuwenbekjes met rode bloemen en leeuwenbekjes met witte bloemen. Beide planten zijn homozygoot voor de bloemkleur. Als je leeuwenbekjes met rode bloemen kruist met leeuwenbekjes met witte bloemen, hebben alle planten in de F1 roze bloemen. Dit is het intermediaire fenotype.

Bij een intermediair fenotype komen beide genen van een genenpaar even sterk tot uiting.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 17 - Quizvraag

Het leeuwenbekje is een plant. Er zijn leeuwenbekjes met rode bloemen en leeuwenbekjes met witte bloemen. Beide planten zijn homozygoot voor de bloemkleur. Als je leeuwenbekjes met rode bloemen kruist met leeuwenbekjes met witte bloemen, hebben alle planten in de F1 roze bloemen. Dit is het intermediaire fenotype.

De F1 is de eerste generatie nakomelingen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 18 - Quizvraag

Door mutaties en geslachtelijke voortplanting ontstaan voortdurend andere genotypen en fenotypen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 19 - Quizvraag

Evolutie vindt plaats als gevolg van genetische modificatie.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 20 - Quizvraag

Misdaden bestrijden en oplossen is mede mogelijk doordat elk mens zijn eigen, unieke DNA heeft.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 21 - Quizvraag

Een cavia brengt een aantal jongen ter wereld. Deze nakomelingen groeien gezond op. Na een jaar verschillen zij sterk in grootte.

Waardoor kan dit verschil in grootte worden veroorzaakt?

A
Alleen door een verschil in erfelijke eigenschappen.
B
Alleen door invloeden uit het milieu.
C
Zowel door een verschil in erfelijke eigenschappen als door invloeden uit het milieu.

Slide 22 - Quizvraag

Soms wordt een drieling geboren. Drielingen kunnen op verschillende manieren ontstaan. In de afbeelding is een van de mogelijke ontstaanswijzen van een drieling schematisch weergegeven. Kind 3 heeft de geslachtschromosomen XX.

Is uit de geslachtschromosomen van kind 3 met zekerheid af te leiden welk geslacht de andere kinderen hebben?
A
Ja, alleen voor kind 1.
B
Ja, alleen voor kind 2.
C
Ja, zowel voor kind 1 als voor kind 2.
D
Nee, dit is niet met zekerheid af te leiden.

Slide 23 - Quizvraag

-Atie zegt dat de ultraviolette straling in zonlicht je beschermt tegen het optreden van mutaties.
-Dinar zegt dat een mutatie in één lichaamscel meestal geen gevolgen heeft.

Wie heeft (hebben) gelijk?

A
Alleen Atie heeft gelijk.
B
Alleen Dinar heeft gelijk.
C
Atie en Dinar hebben allebei gelijk.
D
Atie en Dinar hebben geen van beiden gelijk.

Slide 24 - Quizvraag

Stokstaartjes zijn kleine roofdieren die leven in groepen. Binnen een groep is één vrouwtje de baas over de andere vrouwtjes. Zij is de enige die zich voortplant. Als ander vrouwtjes zich willen voortplanten, worden ze doodgebeten door het leidende vrouwtje.

Waar is dit is een voorbeeld van?
A
Van een ongunstige mutatie.
B
Van genetische modificatie.
C
Van natuurlijke selectie.

Slide 25 - Quizvraag

Bij de mens is het gen voor krullend haar (H) dominant over het gen voor sluik (steil) haar (h). In de afbeelding is een stamboom van een familie weergegeven. Van een aantal personen is het genotype voor de haarvorm aangegeven.

Hoe groot is de kans dat persoon 1 homozygoot is?
A
25%.
B
50%.
C
75%.
D
100%.

Slide 26 - Quizvraag

Bij de mens is het gen voor krullend haar (H) dominant over het gen voor sluik (steil) haar (h). In de afbeelding is een stamboom van een familie weergegeven. Van een aantal personen is het genotype voor de haarvorm aangegeven.

De personen 1 en 2 krijgen een dochtertje.
Is uit de stamboom af te leiden welke haarvorm het meisje zal hebben? Zo ja, zal het meisje krullend haar of sluik haar krijgen?


A
Ja, het meisje zal krullend haar hebben.
B
Ja, het meisje zal sluik haar hebben.
C
Nee, dat is niet uit de stamboom af te leiden.

Slide 27 - Quizvraag

Slide 28 - Tekstslide

De begrenzing van het hoofdhaar bij het voorhoofd kan in een rechte lijn lopen of in een punt naar voren. Zie afbeelding in de dia hiervoor. Deze eigenschap is erfelijk bepaald.

Bij een vrouw groeit het hoofdhaar in een punt naar voren. Ze is voor deze eigenschap heterozygoot. Ze krijgt een kind van een man bij wie het hoofdhaar in een rechte lijn groeit.

Hoe groot is de kans dat het haar bij het kind in een rechte lijn groeit?

Slide 29 - Open vraag

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

In de afbeelding zie je de chromosomen in een lichaamscel van iemand met het syndroom van Down.

Chromosomenpaar 23 zijn de geslachtschromosomen.
Wat is de functie van de geslachtschromosomen?

Slide 32 - Open vraag

Eén van de genen op chromosoom 21 is betrokken bij het omzetten van geluidsprikkels in impulsen. Impulsen zijn elektrische signalen die door de zenuwcellen lopen.

Hoe vaak komt dit gen voor in een levercel van iemand met het syndroom van Down?

Slide 33 - Open vraag