In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
BONJOUR et BIENVENUE!
Bonjour
et
bienvenue!!
Slide 1 - Tekstslide
Vendredi 03 juin
Le programme pour aujourd'hui :
- Jij kunt bijvoelijke naamwoorden begrijpen
en in zinnen aanpassen;
- Jij kunt een werkwoord en -ir in de tegenwoordige tijd en in de passé composé vervoegen;
- Jij kunt een gesprek over gevoelens begrijpen.
Slide 2 - Tekstslide
Objectif numéro 1
Jij kunt bijvoelijke naamwoorden begrijpen
en in zinnen aanpassen.
Slide 3 - Tekstslide
Les émotions
triste
fâché / fâchée
joyeux/
joyeuse
amoureux/
amoureuse
Slide 4 - Sleepvraag
"Tasjano est joyeux; Fatima est joyeuse." Waarom wordt "joyeux = joyeuse? Wat is de regel?
Slide 5 - Open vraag
Ik ben verdrietig!
Ik ben boos!
Ik ben ongelukkig!
Ik ben trots!
Ik ben gelukkig!
Ik ben verliefd!
Je suis amoureux/
amoureuse !
Je suis fier/ fière !
Je suis fâché !
Je suis malheureux/ malheureuse !
Je suis heureux/ heureuse !
Je suis triste !
Slide 6 - Sleepvraag
Vertaal = Isabel is verliefd
Slide 7 - Open vraag
Un garçon
Une fille
Deux garçons
Deux filles
Contente
Sportif
inquiets
Difficile
beaux
malheureux
heureuse
Positives
malheureux
inquiètes
Slide 8 - Sleepvraag
Quelle réponse correspond à l'image ?
A
avoir peur
B
pleurer
C
fier
D
content(e)
Slide 9 - Quizvraag
Wat is de vertaling van "zich schamen"?
A
avoir honte
B
tomber amoureux
C
consoler
D
malheureux
Slide 10 - Quizvraag
Choississez la bonne réponse : Quel emoji tu vois ?
A
avoir peur
B
malade
C
fier
D
rougir
Slide 11 - Quizvraag
Les mots d'Apprendre 1 et 2
Vond jij de woorden nog moeilijk te begrijpen?
Dan word jij bewust dat jij de woorden van A1 en A2 nog regelmatiger moet leren :)
Slide 12 - Tekstslide
Objectif numéro 2
Jij kunt een werkwoord en -ir in de tegenwoordige tijd en in de passé composé vervoegen.
Slide 13 - Tekstslide
On corrige les devoirs
Ouvre ton livre page 100.
Slide 14 - Tekstslide
Correction des devoirs
Exercice 8B, page 99
1/ vous finissez (infinitif = finir; "ir" gaat weg; uitgang voor "vous" is "issez" (zie pagina 99); fin + issez = finissez
2/ elles rougissent (infinitif = rougir; "ir" gaat weg; uitgang voor "elles" (elles = meervoud) is "issent" (zie pagina 99); roug + issent = rougissent
Slide 15 - Tekstslide
Correction des devoirs
3/ Je réussis (infinitif = réussir; "ir" gaat weg; uitgang voor "je" is "is" (zie pagina 99); réuss + is= réussis
4/ Sophie réagit (infinitif = réagir; "ir" gaat weg; uitgang voor "elle" is "it" (zie pagina 99); réag + it = réagit
5/ Les enfants applaudissent ("les enfants" kan jij door "ze/ ils" vervangen; infinitif = applaudir; "ir" gaat weg; uitgang voor "ils" is "issent" (zie pagina 99); applaud + issent = applaudissent
Slide 16 - Tekstslide
Correction des devoirs
6/ Je ne grossis pas (infinitif = grossir; "ir" gaat weg; uitgang voor "je" is "is" (zie pagina 99); gross + is= grossis
7/ Tom a réfléchi = attention !!! "a" (heeft) is al een werkwoord... Dat betekent... passé composé !!!
passé composé = stam + i
réfléchir = "ir" gaat weg. réfléch + i = réfléchi.
Slide 17 - Tekstslide
Correction des devoirs
8/ Vous avez....
tu vois le verbe "avoir"...
alors (zo)...?
passé composé !!
vous avez choisi
Exercice 8C
Slide 18 - Tekstslide
Correction des devoirs
1/ Vous choisissez (kiezen)
2/ enfants applaudissent
3/ Nous finissons (eindigen, klaar zijn)
4/ Il grossit (grossir = dik worden)
5/ Son frère a choisi (passé composé !)
6/ Je réagis
7/ Tu réfléchis (réfléchir = penser)
Slide 19 - Tekstslide
Correction des devoirs
8/ Elle a grandi (passé composé !) (grandir = groeien)
Exercice 8E, page 101 = regarde encore la grammaire dans le livre : pages 186 et 187.
Slide 20 - Tekstslide
Zelfstandig werken
Objectif : Jij kunt een gesprek over gevoelens begrijpen.
Tu vas sur Magister, Leermiddelen, Libre Service leerling, 2VWO, Unité 6, Ecouter. Tu fais les exercices. Après, tu apprends les mots d'Apprendre 4.
Slide 21 - Tekstslide
Lesdoelen behaald?
- Jij kunt bijvoelijke naamwoorden begrijpen
en in zinnen aanpassen;
- Jij kunt een werkwoord en -ir in de tegenwoordige tijd en in de passé composé vervoegen;