bespreken toets TV P1 FD2C P2 W2 2020

Bespreken Toets TV P1 -2020
Doel:
Aan het einde van de les heb je inzicht in je fouten gekregen die je gemaakt hebt tijdens het maken van de toets en is de hele toets besproken.
Je hebt de mogelijkheid gekregen vragen te stellen over onderwerpen die je niet begrijpt.
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Bespreken Toets TV P1 -2020
Doel:
Aan het einde van de les heb je inzicht in je fouten gekregen die je gemaakt hebt tijdens het maken van de toets en is de hele toets besproken.
Je hebt de mogelijkheid gekregen vragen te stellen over onderwerpen die je niet begrijpt.

Slide 1 - Tekstslide

Instructie
Elke onderwerp van de toets wordt kort besproken, waarna de vragen van de toets herhaald worden. 
Je kunt alsnog een antwoord kiezen en deze na afloop vergelijken met je gegeven antwoord in de toets.

Slide 2 - Tekstslide

Een zelfstandig naamwoord

Slide 3 - Tekstslide

Hoeveel zelfstandig naamwoorden staan in de volgende zin?

Met Pasen gaat Henk met zijn vrienden naar een spetterende Melkweg in Amsterdam.
timer
0:30
A
vier
B
vijf
C
zes
D
zeven

Slide 4 - Quizvraag

Namen van mensen, dieren, dingen, planten (plaats) namen.
Met Pasen gaat Henk met zijn vrienden naar een spetterend Melkweg in Amsterdam.

Slide 5 - Tekstslide

Persoonsvorm / werkwoordelijk gezegde / onderwerp
Persoonsvorm = Als je de zin vragen maakt, komt de persoonsvorm op de 1e plaats.
Werkwoordelijk gezegde=  Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden in een zin.
Onderwerp= Het onderwerp is de persoon en/of het ding dat bij de persoonsvorm hoort.

De jongen heeft altijd gezwommen op zondag.
PV = heeft
ww.gz = heeft gezwommen
ow = de jongen

Slide 6 - Tekstslide

Wat is in de onderstaande zin persoonsvorm, wat is het werkwoordelijk gezegde en wat is het onderwerp?

Wat vind jij de allerlekkerste appel: de golden delicious of de elstar?
timer
0:30
A
pv = vind ww.gz = vind ow= de allerlekkerste appel
B
pv = vind ww.gz = vind ow = jij
C
pv = wat ww.gz = wat vind ow = de allerlekkerste appel
D
pv = wat ww.gz = wat vind ow = jij

Slide 7 - Quizvraag

Wat is in de volgende zin persoonsvorm, wat is het werkwoordelijk gezegde en wat is het onderwerp?

De slingers voor het buurtfeest worden vandaag opgehangen in de bomen rond de brink.
timer
0:30
A
pv = opgehangen ww.gz = de bomen rond de brink opgehangen ow = de slingers
B
pv = opgehangen ww.gz = opgehangen ow = de slingers voor het buurtfeest
C
pv = worden ww.gz = worden opgehangen ow = de slingers
D
pv = worden ww.gz = worden opgehangen ow = de slingers voor het buurtfeest

Slide 8 - Quizvraag

Persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde en onder
Wat vind jij de allerlekkerste appel: de Golden Delicious of de Elstar?
De slingers voor het buurtfeest worden vandaag opgehangen in de bomen rond de brink.

Slide 9 - Tekstslide

onderwerp
het lijdend voorwerp en het meewerkend voorwerp

Mijn broer geeft mijn moeder een mooie bos bloemen.
Wie geeft? = Mijn broer

Wat geeft mijn broer? =  een mooie bos bloemen

Aan wie geeft mijn broer een mooie bos bloemen? = mijn moeder

Slide 10 - Tekstslide

Wat is in de volgende zin het onderwerp, wat is het lijdend voorwerp en wat is het meewerkend voorwerp?

De burgemeester heeft de krakers een gouden sleutel overhandigd.
timer
0:30
A
ow = de burgermeester ld = de krakers mw = de gouden sleutel
B
ow = de burgermeester ld = een gouden sleutel mw = de krakers
C
ow = de krakers ld = de burgermeester mw = een gouden sleutel
D
ow = de krakers ld =een gouden sleutel mw = de burgermeester

Slide 11 - Quizvraag

bedrijvende vorm en lijdende vorm
Jan en Ingrid slaan hun hond en hun kat.

Wie slaan?
Wie worden geslagen?

De hond en de kat worden door Jan en Ingrid geslagen.

Slide 12 - Tekstslide

In welke vorm staat de volgende zin: lijdende vorm of bedrijvende vorm?
Is het een vragende of een niet-vragende zin?

De postbode heeft de post alweer verkeerd bezorgd.
timer
0:30
A
bedrijvende en niet-vragende vorm
B
bedrijvende en vragende vorm
C
lijdende en niet -vragende vorm
D
lijdende en vragende vorm

Slide 13 - Quizvraag

In welke zin is 'dat' en 'wat' goed gebruikt?
timer
0:30
A
Een punt dat op de agenda staat, is het personeelsuitje dat volgende week zal plaatsvinden.
B
Een punt dat op de agenda staat, is het personeelsuitje wat volgende week zal plaatsvinden.
C
Een punt wat op de agenda staat, is het personeelsuitje dat volgende week zal plaatsvinden.
D
Een punt wat op de agenda staat, is het personeelsuitjes wat volgende week zal plaatsvinden.

Slide 14 - Quizvraag

In welke zin is 'hen ', 'hun' en 'zij' goed gebruikt?
timer
0:30
A
Zeg jij even tegen hen, dat ik hen wel wil brengen als zij geen vervoer hebben.
B
Zeg jij even tegen hen, dat ik hun wel wil brengen als zij geen vervoer hebben.
C
Zeg jij tegen hun, dat ik hen wel wil brengen als hun geen vervoer hebben.
D
Zeg jij even tegen hun, dat ik hun wel wil brengen, als zij geen vervoer hebben.

Slide 15 - Quizvraag

Slide 16 - Tekstslide

In welke zin is 'hun', 'hen' en 'zij' goed gebruikt?


timer
0:30
A
Ik heb het hen duidelijk gevraagd, of ze hun opdrachten willen inleveren, maar nu zijn hun het weer vergeten!
B
Ik heb het hen duidelijk gevraagd, of ze hun opdrachten willen inleveren, maar nu zijn zij het weer vergeten!
C
Ik heb het hun duidelijk gevraagd, of ze hun opdrachten willen inleveren, maar nu zijn hen het weer vergeten.
D
Ik heb het hun duidelijk gevraagd, of ze hun opdrachten willen inleveren, maar nu zijn zij het weer vergeten.

Slide 17 - Quizvraag

Mits en tenzij                                 

Slide 18 - Tekstslide

Welke voegwoorden moeten op de puntjes staan?

........... je de kassabon hebt, mag je de kledingbon ruilen, ....... het om kleding met korting gaat.
timer
0:30
A
mits, mits
B
mits, tenzij
C
tenzij, tenzij
D
tenzij, mits

Slide 19 - Quizvraag

Welke voegwoorden moeten op de puntjes staan?

De overstroming ontstond ........ de dijken doorbraken. Gelukkig was de schade minder erg ........ verwacht.
timer
0:30
A
doordat, als
B
omdat, als
C
doordat, dan
D
omdat, dan

Slide 20 - Quizvraag

Slide 21 - Tekstslide

Welke contaminaties staan in de volgende zin?

Hij besefte zich dat hij ongenadeloos was afgestraft.
timer
0:30
A
besefte zich, afgestraft
B
besefte zich, ongenadeloos
C
ongenadeloos, afgestraft
D
besefte zich, ongenadeloos, afgestraft

Slide 22 - Quizvraag

Welke contaminaties staan in de volgende zin?

Jennifer Lopez behoort tot nog steeds tot éen van de beste zangeressen van de wereld.
timer
0:30
A
behoort bij de beste behoort tot één van de beste
B
behoort bij één van de beste is de beste
C
behoort tot de beste is één van de beste
D
behoort tot één van de beste is één van de beste

Slide 23 - Quizvraag

Slide 24 - Tekstslide

Welke tautologieën staan in de volgende zin?

Roos en Iris, een eeneiige tweeling, zagen er identiek hetzelfde uit, maar je kon hen echter uit elkaar houden, want de één droeg immers een blauwe jurk en de ander een rode.
timer
0:30
A
eeneiige tweeling, identiek hetzelfde, maar echter
B
eeneiige tweeling, identiek hetzelfde, want immers
C
identiek hetzelfde, maar echter, uit elkaar
D
identiek hetzelfde, maar echter, want immers

Slide 25 - Quizvraag

Welke zin is niet juist?
timer
0:30
A
De docenten vreesden te veel werk te krijgen en dat het loon te laag is.
B
De docenten vreesden te veel werk te krijgen en te weinig loon te krijgen.
C
De docenten vreesden te veel werk te krijgen en te weinig te loon te krijgen.
D
De docenten vreesden dat ze te veel werk en te weinig loon zouden krijgen.

Slide 26 - Quizvraag

Welke zin is juist?
timer
0:30
A
Men beweert dat hij een leugenaar is, maar men liegt zelf ook.
B
Men beweert dat hij een leugenaar is, maar men liegt zelf ook.
C
Ze beweert dat hij een leugenaar is, maar ze liegen zelf ook.
D
Ze beweren dat hij een leugenaar is, maar men liegt zelf ook.

Slide 27 - Quizvraag

Spelling
In welke zin zijn de hoofdletters en de leestekens goed gebruikt?
timer
0:30
A
Wilt u nog een kopje koffie, meneer van de veen?
B
Wilt u nog een kopje koffie, meneer Van de Veen?
C
Wilt u nog een kopje koffie, meneer Van de Veen?
D
Wilt u nog een kopje koffie, meneer Van de veen?

Slide 28 - Quizvraag

In welke zin zijn de hoofdletters en de leestekens goed gebruikt?
timer
0:30
A
Geschrokken riep hij: wat doen jullie nu?
B
Geschrokken riep hij: "wat doen jullie nu?"
C
Geschrokken riep hij: "Wat doen jullie nu?"
D
"Geschrokken riep hij: Wat doen jullie nu?"

Slide 29 - Quizvraag

In welke zin zijn de leestekens goed gebruikt?
timer
0:30
A
Alles lag klaar, de hark de schep de schoffel en de gieter.
B
Alles lag klaar, de hark de schep de schoffel, en de gieter.
C
Alles lag klaar: de hark, de schep, de schoffel en de gieter.
D
Alles lag klaar: de hark, de schep, de schoffel, en de gieter.

Slide 30 - Quizvraag

In welke zin zijn de leestekens goed gebruikt?
timer
0:30
A
Toen het regende zette hij de stoelen binnen en deed hij de deur dicht.
B
Toen het regende zette hij de stoelen binnen, en deed hij de deur dicht.
C
Toen het regende, zette hij de stoelen binnen en deed hij de deur dicht.
D
Toen het regende, zette hij de stoelen binnen, en deed hij de deur dicht.

Slide 31 - Quizvraag

In welke zin zijn het koppelteken en het rema goed gebruikt?
timer
0:30
A
De skiër was gevleid door alle mediaandacht.
B
De skiër was gevleid door alle media-aandacht.
C
De skiër was gevleid door alle media-aandacht.
D
De skier was gevleid door alle meidaandacht.

Slide 32 - Quizvraag

iN WELKE ZIN ZIJN HET KOPPELTEKEN EN HET REMA GOED GEBRUIKT?
timer
0:30
A
Met zijn machouiterlijk joeg de cafeeigenaar de overvaller weg.
B
Met zijn machouiterlijk joeg de café-eigenaar de overvaller weg.
C
Met zijn macho-uiterlijk joeg de caféeigenaar de overvaller weg.
D
Met zijn macho-uiterlijk joeg de café-eigenaar de overvaller weg.

Slide 33 - Quizvraag

Wat is de juiste spelling van de woorden op de puntjes?

De ....... studenten ontbijten vaak pas......, omdat ze lang uitslapen.
timer
0:30
A
meeste, smiddags
B
meeste, 's middags
C
meesten, smiddags
D
meesten, 's middags

Slide 34 - Quizvraag

Wat is de juiste spelling van de woorden op de puntjes?

Welke ..... had jij in je ....... genoteerd?
timer
0:30
A
data, blocknoteje
B
data, blocknotetje
C
data's, blocknoteje
D
data's, blocknotetje

Slide 35 - Quizvraag

tenminste / ten minste
teveel / te veel

tenminste = althans of in ieder geval
te veel = meer dan nodig

Slide 36 - Tekstslide

Wat is de juiste schrijfwijze?
timer
0:30
A
Hij mag zijn rug niet teveel belasten en mag tenminste zes weken niet tillen.
B
Hij mag zijn rug teveel belasten en mag ten minste zes weken niet tillen.
C
Hij mag zijn rug niet te veel belasten en mag tenminste zes weken niet tillen.
D
Hij mag zijn rug niet te veel belasten en mag ten minste zes weken niet tillen.

Slide 37 - Quizvraag

Wat is de juiste schrijfwijze?
timer
0:30
A
Bij de tweedehandsautohandelaar kun je wel een auto van vijfduizend euro kopen.
B
Bij de tweedehandsautohandelaar kun je wel een auto van vijf duizend euro kopen.
C
Bij de tweedehands autohandelaar kun je wel een auto van vijfduizend euro kopen.
D
Bij de tweedehands autohandelaar kun je wel een auto van vijf duizend euro kopen.

Slide 38 - Quizvraag

Welk bijvoeglijk naamwoord moet op de puntjes staan?
De .... man viel in het prikkeldraad en scheurde uit zijn ..... broek.
timer
0:30
A
dronke, corduroy
B
dronke, corduroyen
C
dronken, corduroy
D
dronken, corduroyen

Slide 39 - Quizvraag

Welk bijvoeglijk naamwoord moet op de puntjes staan?
Voor het raam hing een .... gordijn, dat tot op het .... tapijt viel.
timer
0:30
A
velours, wol
B
velours, wollen
C
verloursen, wol
D
verloursen, wollen

Slide 40 - Quizvraag

In welke zin is de persoonsvorm juist gespeld?
timer
0:30
A
Ik vermoedt dat hij geregeld een dagje spijbelt.
B
Nu wachtte we alleen nog op Burhan.
C
Wendy vind uitgaan zonde van haar tijd.
D
Zij wenden zich tot de consumentenbond voor advies.

Slide 41 - Quizvraag

In welke zin is de persoonsvorm juist gespeld?
timer
0:30
A
Opa houdt je wel vast, als je op het paard zit.
B
Wat windt je je toch op over zo'n kleinigheid.
C
Wie niet waagt, wie niet windt.
D
Word je lekke band vandaag gerepareerd?

Slide 42 - Quizvraag

Evaluatie
Wat vond je ervan om op deze manier de toets te bespreken??
timer
1:00

Slide 43 - Open vraag

Nederlands Periode 2
Maandag: lezen en luisteren - Boek A
Woensdag: schrijven en grammatica - Boek B
Elke week de opdrachten in Teams.
Alle opdrachten lever je in in Teams

Slide 44 - Tekstslide