OWK leer- en gedragsproblemen: (faal)angst

leer- en gedragsproblemen
OWK leerjaar 2 periode 7
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
onderwijskundeMBOStudiejaar 4

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

leer- en gedragsproblemen
OWK leerjaar 2 periode 7

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke onderwerpen komen er in deze periode aan bod?
  • Hoogbegaafdheid
  • (Faal)angst 
  • Dyslexie
  • Dyscalculie
  • ADHD
  • CD
  • ODD
  • Autisme
  • Downsyndroom

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Jullie gaan antwoord geven op onderstaande vragen:

  1. Geef een omschrijving van het leer/gedagsprobleem
  2. Geef een aantal kenmerken van het leer/gedragsprobleem
  3. Hoe ga je om als onderwijsassistent met een leer/gedragsprobleem?
  4. Hoe wordt binnen het basisonderwijs omgegaan met dit leer/gedragsprobleem
  5. Hoe kan het leer/gedragsprobleem zich uiten buiten school?
  6. Hoe kan het leer/gedragsprobleem zich uiten tijdens school?
  7. Welke ondersteuning wordt aan het kind geboden bij het leer/gedragsprobleem?
  8. Welke ondersteuning wordt aan ouders geboden?
  9. Wat zijn mogelijke oorzaken van het leer/gedragsprobleem?
  10. Wat zijn mogelijke gevolgen van het leer/gedragsprobleem?
  11. Stel 10 tips/handvatten op voor onderwijsassistenten/docenten
    Jullie maken gebruik van minimaal 2 (verschillende) bronnen. Deze bronnen vermeld je ook!


Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Deze periode gaan jullie zelf op zoek naar informatie over leer- en gedragsproblemen.

Het hoorcollege bestaat uit kennisoverdracht door de docent.

Vervolgens gaan jullie in het werkcollege in tweetallen op zoek naar aanvullende informatie en gaan jullie deze informatie verwerken in een naslagwerk waar je ook in de toekomst gebruik van kunt maken.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De gevonden informatie verwerken jullie elke week d.m.v. één van onderstaande tools.
  • flyer
  • infographic (bijvoorbeeld via Canva)
  • een blog of vlog
  • een Prezi
  • Powtoon
  • of een andere (creatieve) tool in overleg met de docent

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Beoordeling
Het gemaakt werk wordt iedere week ingeleverd en beoordeeld.
Week 1: Hoogbegaafdheid
Week 2: (Faal)angst
Week 3: Dyslexie en dyscalculie
Week 4: ADHD
Week 5: CD en ODD
Week 6: Autisme
Week 7: Downsyndroom

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Week 2: (faal)angst

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
Aan het eind van de les weten jullie: 
  • wat faalangst inhoudt
  • welke verschillende soorten faalangst er zijn
  • hoe faalangst kan ontstaan
  • wat de gevolgen van faalangst zijn
  • wat je beter wel en niet kunt doen bij een kind met (faal)angst
Aan het eind van de les kunnen jullie: 
  • uitleggen wat de 3 verschillende soortenfaalangst inhouden
  • gedrag herkennen dat past bij een kind met faalangst

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waar denken jullie aan bij faalangst?

Slide 9 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Wat is faalangst? 
Faalangst is de angst om te mislukken in situaties waarin je wordt beoordeeld of denkt te worden beoordeeld.
Onzekere kinderen ontwikkelen een bepaald soort denken; zij denken vanuit een negatief zelfbeeld.
De vrees om te mislukken staat centraal. Dit bepaalt hun denken.
We spreken pas over faalangst als een kind zo gegrepen is door de angst voor mislukking dat het kind geblokkeerd raakt.

Het eerste dat opvalt bij faalangst: `Er komt niet uit wat er in zit!`

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel procent van de bevolking heeft faalangst?

Slide 11 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 12 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Is het mogelijk dat faalangst in je karakter zit?
A
Nee, dat is een ontwikkeling doordat er meerdere keren iets niet goed is gegaan
B
Ja, faalangst kan in je karakter zitten
C
Nee, dat zit tussen je oren
D
Ja, het is erfelijk

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Faalangst kunnen we onderverdelen in drie groepen:
  • cognitieve faalangst
  • sociale faalangst
  • motorische faalangst

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Cognitieve faalangst
Cognitie heeft met leervermogen te maken. 
Deze kinderen vinden het lastig om te laten zien wat zij aan kennis hebben geleerd. Dit uit zich met name bij het maken van toetsen. `Als ik maar weer geen onvoldoende haal`.

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De cognitieve faalangst wordt verdeeld in 2 groepen, genoemd naar het soort gedrag dat kinderen erdoor vertonen.

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Actieve faalangst

Deze kinderen werken hard en streven naar zo goed mogelijke resultaten. Daar lijkt niets mis mee, ware het niet, dat voor hen de resultaten nooit goed genoeg zijn. Ze leren zoveel mogelijk uit het hoofd en nemen niet genoeg afstand van de stof. Ze steunen dus erg op hun geheugen. Als de hoeveelheid leerstof toeneemt, lopen ze dus vast.
Passieve faalangst 

Deze kinderen hebben “ontdekt” dat hun inspanningen nergens toe leiden, Hoe meer je je inspant, hoe groter elke keer de teleurstelling. Daarom doen zij juist niets meer. Ze gaan dagdromen of vertonen opstandig of clownesk gedrag.

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Sociale faalangst
Kinderen met sociale faalangst vinden het moeilijk om iets te zeggen binnen een groep of lastig om een vreemde aan te spreken. Je  ziet dit bijvoorbeeld bij het houden van een spreekbeurt, boodschappen doen, een telefoongesprek voeren of een vraag stellen in de klas. `Dan word ik helemaal rood!`

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Motorische faalangst
Dit heeft te maken met de motoriek van het lichaam. 
Je staat stijf van angst. Dit uit zich vaak in de gymles, bijvoorbeeld over de bok springen. `Ik kan dit niet, ik neem de bok en al mee!` Of met het autorijexamen; je weet soms niet meer wat links is en wat rechts is!


Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe ontstaat faalangst? 
Faalangst kan op verschillende manieren ontstaan. 
  • Soms aangeboren
  • Onbewust kopieergedrag (door faalangst bij een van de ouders)
  • Verwachting van presteren in bepaalde omgeving.

Slide 20 - Tekstslide

Hoe ontstaat faalangst?
Faalangst kan op verschillende manieren ontstaan. Soms kan het aangeboren zijn. Het kan ontstaan doordat een ouder last heeft van faalangst en een kind dit gedrag onbewust kopieert. Het kan ook ontstaan doordat een kind vaak moet presteren in een bepaalde omgeving. Faalangst ontstaat meestal op jonge leeftijd. Dit kan bijvoorbeeld komen door leerproblemen of dat je kind gelooft dat hij alles perfect moet doen. Maar ook als je ouder bent, kan faalangst ontstaan. Bijvoorbeeld als je ‘anders’ bent en niet bij een bepaalde groep hoort. Je doet alles om erbij te horen en als dat niet lukt dan kan dat als falen voelen.
Ook opvoeding kan een belangrijke rol spelen. Als ouders geven we ons kind vaak goed bedoelde opdrachten of suggesties mee. Bijvoorbeeld:
‘Doe je best’, ‘Doe me een plezier’, ‘Flink zijn’, ‘Schiet op’ of ‘Doe normaal’.
Dit lijken hele gewone uitspraken, maar je kind weet niet wat hiermee wordt bedoeld. Als ouder weet je precies wat je bedoelt als je dit zegt, maar je kind heeft geen idee. Je geeft namelijk geen referentiekader mee.
Neem bijvoorbeeld ‘Doe je best’. Hoe weet je kind wanneer hij zijn best heeft gedaan? Hij heeft geen idee, dus hij doet wat hij denkt dat hij moet doen. En als hij dan een negatief resultaat heeft, dan kan je als ouder misschien boos of teleurgesteld reageren. Je kind gaat dan twijfelen aan zichzelf. Of ‘Doe normaal’, wat betekent dat voor je kind? Wat moet je kind dan doen? Handiger is, is om specifiek te zeggen wat je van je kind verwacht. Wat wil je dat je kind doet?
Faalangst ontstaat meestal op jonge leeftijd (bijvoorbeeld door leerproblemen of drang tot perfectie), maar ook als je ouder bent kan faalangst ontstaan. (om erbij te horen, gevoel 'anders' te zijn)

Ook opvoeding kan een belangrijke rol spelen. Als ouders geven we ons kind vaak goed bedoelde opdrachten of suggesties mee. Bijvoorbeeld:
‘Doe je best’, ‘Doe me een plezier’, ‘Flink zijn’, ‘Schiet op’ of ‘Doe normaal’. -> het referentiekader ontbreekt

Slide 21 - Tekstslide

 Dit kan bijvoorbeeld komen door leerproblemen of dat je kind gelooft dat hij alles perfect moet doen. Maar ook als je ouder bent, kan faalangst ontstaan. Bijvoorbeeld als je ‘anders’ bent en niet bij een bepaalde groep hoort. Je doet alles om erbij te horen en als dat niet lukt dan kan dat als falen voelen.
Ook opvoeding kan een belangrijke rol spelen. Als ouders geven we ons kind vaak goed bedoelde opdrachten of suggesties mee. Bijvoorbeeld:
‘Doe je best’, ‘Doe me een plezier’, ‘Flink zijn’, ‘Schiet op’ of ‘Doe normaal’.
Dit lijken hele gewone uitspraken, maar je kind weet niet wat hiermee wordt bedoeld. Als ouder weet je precies wat je bedoelt als je dit zegt, maar je kind heeft geen idee. Je geeft namelijk geen referentiekader mee.
Neem bijvoorbeeld ‘Doe je best’. Hoe weet je kind wanneer hij zijn best heeft gedaan? Hij heeft geen idee, dus hij doet wat hij denkt dat hij moet doen. En als hij dan een negatief resultaat heeft, dan kan je als ouder misschien boos of teleurgesteld reageren. Je kind gaat dan twijfelen aan zichzelf. Of ‘Doe normaal’, wat betekent dat voor je kind? Wat moet je kind dan doen? Handiger is, is om specifiek te zeggen wat je van je kind verwacht. Wat wil je dat je kind doet?
Wat zijn de gevolgen van faalangst? 
• Je kunt niet meer denken.
• Je voelt nog meer angst!
• Je kunt nog minder denken!
• Je wilt nog meer bewegen, maar je moet op je stoel blijven zitten tijdens de toets.
• Er komt steeds minder bloed naar je hersenen!
• Je raakt in paniek.
• Er ontstaat BLACK-OUT!

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De kenmerken van faalangst op school
  • Het kind voelt de sfeer in de klas goed aan en raakt uit balans als deze niet goed is.
  • Het kind vraagt veel bevestiging aan de leerkracht.
  • Uiterlijke reacties kunnen zijn: stotteren, zweten, wiebelen met de benen, hoge ademhaling, opgetrokken schouders…
  • Het kind heeft innerlijk last van: hartkloppingen, droge mond, veel naar de w.c., buikpijn, misselijk…
  • Als de leerkracht een vraag stelt aan de groep, vermijdt het kind oogcontact.
  • Het kind kan clownesk gedrag vertonen om zijn faalangst te verbloemen.
  • Het kind durft geen vraag te stellen in de klas.
  • Omdat het kind wordt afgeleid door zijn angst, vertoont hij concentratieproblemen.
  • Het kind kan niet tegen kritiek.
  • Het kind kan slecht zijn grenzen aangeven.
  • Het kind begint vaak later met een toets dan de anderen.
  • Het kind beweegt veel!

  • Het kind voelt de sfeer in de klas goed aan en raakt uit balans als deze niet goed is.
  • Het kind vraagt veel bevestiging aan de leerkracht.
  • Uiterlijke reacties kunnen zijn: stotteren, zweten, wiebelen met de benen, hoge ademhaling, opgetrokken schouders…
  • Het kind heeft innerlijk last van: hartkloppingen, droge mond, veel naar de w.c., buikpijn, misselijk…
  • Als de leerkracht een vraag stelt aan de groep, vermijdt het kind oogcontact.
  • Het kind kan clownesk gedrag vertonen om zijn faalangst te verbloemen.
  • Het kind durft geen vraag te stellen in de klas.
  • Omdat het kind wordt afgeleid door zijn angst, vertoont hij concentratieproblemen.
  • Het kind kan niet tegen kritiek.
  • Het kind kan slecht zijn grenzen aangeven.
  • Het kind begint vaak later met een toets dan de anderen.
  • Het kind beweegt veel
De kenmerken van faalangst op school:

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welk gedrag zien we bij faalangst? 

  • De clown uithangen om de faalangst te verbergen
  • Geen vragen durven stellen
  • Overdreven de slappe lach krijgen
  • Snel `rood worden`
  • `Ik wil niet gezien worden` gedrag
  • Niet kunnen opkomen voor zichzelf
  • Concentratie problemen
  • Het kind beweegt veel
  • Niet tegen kritiek kunnen

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2

Slide 26 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

03:44
Wat zijn de 2 don'ts bij het begeleiden van kinderen met faalangst?

Slide 28 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

10:31
Wat zijn de 4 do's bij het begeleiden van kinderen met (faal)angst?

Slide 29 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke vormen van faalangst zijn er?

Slide 30 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe zou jij als OA'er het kind begeleiden?

Slide 31 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat wil je nog meer te weten komen of wat mis je?

Slide 33 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

En nu...
...zelf aan de slag

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies