Vergelijkingen Klas 3

Hoe maak je de vergelijking meer in het Frans?
A
moins + bijvoeglijk naamwoord + que
B
aussi + bijvoeglijk naamwoord + que
C
plus + bijvoeglijk naamwoord + que
D
meilleur + bijvoeglijk naamwoord + que
1 / 10
volgende
Slide 1: Quizvraag
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 10 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Hoe maak je de vergelijking meer in het Frans?
A
moins + bijvoeglijk naamwoord + que
B
aussi + bijvoeglijk naamwoord + que
C
plus + bijvoeglijk naamwoord + que
D
meilleur + bijvoeglijk naamwoord + que

Slide 1 - Quizvraag

Hoe maak je de vergelijking minder in het Frans?
A
aussi + bijvoeglijk naamwoord + que
B
meilleur + bijvoeglijk naamwoord + que
C
moins + bijvoeglijk naamwoord + que
D
plus + bijvoeglijk naamwoord + que

Slide 2 - Quizvraag

Hoe maak je de vergelijking even in het Frans?
A
plus + bijvoeglijk naamwoord + que
B
moins + bijvoeglijk naamwoord + que
C
meilleur + bijvoeglijk naamwoord + que
D
aussi + bijvoeglijk naamwoord + que

Slide 3 - Quizvraag

La maison de Mbappé est ... grande que ma maison.
A
aussi
B
moins
C
plus

Slide 4 - Quizvraag

Mon père est ...grand que mon grand-père.
A
plus
B
moins
C
aussi

Slide 5 - Quizvraag

Ma soeur-jumelle est ... belle que moi.
A
plus
B
moins
C
aussi

Slide 6 - Quizvraag

Zet in de goede vorm:
Emma est (+, petit) que ses amies.
A
E. est plus que ses amies.
B
E. est plus petite ses amies.
C
E. est plus petit que ses amies.
D
E. est plus petite que ses amies.

Slide 7 - Quizvraag

Zet in de goede vorm:
Cette route est (=, dangereux) que l'autre route.
A
Cette route est aussi dangereux que l'autre route.
B
Cette route est aussi dangereuse que l'autre route.
C
Cette route est aussi dangereux l'autre route.
D
Cette route est aussi dangereuses l'autre route.

Slide 8 - Quizvraag

Zet in de goede vorm:
La pizza est (+, bon) que la soupe.
A
La pizza est meilleure que la soupe
B
La pizza est plus bonne que la soupe
C
La pizza est plus meilleure que la soupe
D
La pizza est meilleure bonne que la soupe

Slide 9 - Quizvraag

Zet in de goede vorm:
Mon frère est (-, rapide) que ma soeur.
A
Il n'est pas rapide que ma soeur
B
Il est aussi rapide que ma soeur
C
il est moins rapide que ma soeur
D
il est moins rapide ma soeur

Slide 10 - Quizvraag