H6,7 3MHV Grammaire (Robin) GL

Grammaire 
Grandes Lignes 3MHV
Chapitre 6 et 7
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Grammaire 
Grandes Lignes 3MHV
Chapitre 6 et 7

Slide 1 - Tekstslide

Par. 6D: Vergelijkingen (p. 58)
Vergrotende trap (+):        Paul est plus fort que Marie.
Verkleinende trap (-):       Paul est moins fort que Marie.
Vergelijkende trap (=):     Paul est aussi fort que Marie.

> Je vergelijkt twee dingen met elkaar.
> In het Frans moet je het bijvoeglijk naamwoord aanpassen aan mannelijk/vrouwelijk + enkelvoud/meervoud. 

Slide 2 - Tekstslide

La maison de Rihanna est ........... grande que ma maison.
A
plus
B
moins
C
aussi

Slide 3 - Quizvraag

Mon père est .............. vieux que mon grand-père.
A
plus
B
moins
C
aussi

Slide 4 - Quizvraag

Ma soeur-jumelle est ............. belle que moi.
A
plus
B
moins
C
aussi

Slide 5 - Quizvraag

Paula est plus .................. que sa copine.
A
intelligent
B
intelligente
C
intelligents
D
intelligentes

Slide 6 - Quizvraag

Mes frères sont moins ............ que mes soeurs.
A
content
B
contente
C
contents
D
contentes

Slide 7 - Quizvraag

Nos maisons sont aussi .....................
A
grand
B
grande
C
grands
D
grandes

Slide 8 - Quizvraag

Zet in de goede vorm:
Emma est (+, petit) que ses amies.

Slide 9 - Open vraag

Zet in de goede vorm:
Mon frère est (-, rapide) que ma soeur.

Slide 10 - Open vraag

Zet in de goede vorm:
Cette route est (=, dangereux) que l'autre route.

Slide 11 - Open vraag

Zet in de goede vorm:
La pizza est (+, bon) que la soupe.

Slide 12 - Open vraag

Par. 6H: Woordvolgorde (p. 74)
1) De werkwoorden zo dicht mogelijk bij elkaar.
2) Er kan een ontkenning tussenkomen.
3) Bijwoorden zoals souvent, toujours, vraiment, bien, mal, beaucoup, déjà komen meestal meteen na de persoonsvorm.
4) Tijd en plaats komen vooraan of achteraan in de zin. Zet het ene ervoor, het andere erachter.

Slide 13 - Tekstslide

Quelle phrase est correcte?
A
Le bus va à dix heures venir.
B
Le bus va venir à dix heures.
C
Le bus ne va venir pas à dix heures.
D
Le bus ne va venir à dix heures.

Slide 14 - Quizvraag

Quelle phrase est correcte?
A
Demain je ne vais pas partir en France.
B
Demain je vais ne pas partir en France.
C
Je ne vais pas partir demain en France.
D
Je ne vais partir pas en France demain.

Slide 15 - Quizvraag

Zet de woorden in de goede volgorde:
Elle - à onze heures - train - va - le - prendre
(HET EERSTE WOORD STAAT AL GOED!)

Slide 16 - Open vraag

Zet de woorden in de goede volgorde:
Ma - fruits - ne - de - tante - pas - mange.
(HET EERSTE WOORD STAAT AL GOED!)

Slide 17 - Open vraag

Zet de woorden in de goede volgorde:
La semaine prochaine - à Paris - faire - tu - vas - basket - du

(HET EERSTE WOORD STAAT AL GOED!)

Slide 18 - Open vraag

Par.7D: Gebiedende wijs (p. 98)
Je richt je tot één persoon:                          Regarde le film!
Je richt je tot meer mensen/u:                   Regardez le film!
Je richt je tot een groep incl. jezelf:         Regardons le film!

>> De je-, vous- en nous-vorm van het Franse werkwoord!
>> Uitzondering: Va à la maison! Ga naar huis!

Slide 19 - Tekstslide

Choisis la bonne forme:
Madame, ...........-moi! Je suis sérieux.
A
écoute
B
écoutez
C
écoutons

Slide 20 - Quizvraag

Choisis la bonne forme:
............ au cinéma ensemble!
A
va
B
allez
C
allons

Slide 21 - Quizvraag

Choisis la bonne forme:
Simon, ................. ton portable!
A
regarde
B
regardez
C
regardons

Slide 22 - Quizvraag

Choisis la bonne forme:
Les filles, ........... ici!
A
viens
B
venez
C
venons

Slide 23 - Quizvraag

Choisis la bonne forme:
Louise, ............. mon livre.
A
donne
B
donnez
C
donnons

Slide 24 - Quizvraag

Par.7H: Ontkenningen (p. 112)
ne ... pas                                     = niet, geen 
ne ... jamais                              = nooit
ne ... plus                                   = niet meer
ne ... pas encore                    = nog niet
ne ... rien                                    = niets


Slide 25 - Tekstslide

ne ... plus
ne .... pas encore
ne .... pas
ne ... jamais
ne ... rien
nooit
geen
niets
niet meer
niet
nog niet
niks

Slide 26 - Sleepvraag

Par.7H: Ontkenningen (p. 112)
Attention! Na een ontkenning veranderen de woorden un/une/du/de la/de l'/des in DE/D'

Exemples:
Je mange une pomme.                 Je ne mange pas de pomme.
J'ai des frites.                                    Je n'ai pas de frites.
Je bois de l'eau.                                Je ne bois pas d'eau.

Slide 27 - Tekstslide

Quelle phrase est correcte?
Ik heb geen geld.
A
Je ne ai pas d'argent.
B
Je n'ai pas d'argent.
C
Je n'ai jamais d'argent.
D
Je n'ai plus d'argent.

Slide 28 - Quizvraag

Quelle phrase est correcte?
Jij gaat nog niet naar Parijs.
A
Tu ne vas plus à Paris.
B
Tu ne vas plus de Paris.
C
Tu ne vas pas encore à Paris.
D
Tu vas ne pas encore à Paris.

Slide 29 - Quizvraag

Quelle phrase est correcte?
U bent niet meer onze docent.
A
Vous n'êtes pas encore notre prof.
B
Vous n'êtes jamais notre prof.
C
Vous n'êtes pas notre prof.
D
Vous n'êtes plus notre prof.

Slide 30 - Quizvraag

Zet de ontkenning in de zin:
Nous sommes à Lille. (nog niet)

Slide 31 - Open vraag

Zet de ontkenning in de zin:
Tu achètes du poulet. (niet meer)

Slide 32 - Open vraag

Zet de ontkenning in de zin:
Je voudrais une pizza. (nooit)

Slide 33 - Open vraag

Zet de ontkenning in de zin:
C'est correct. (nooit)

Slide 34 - Open vraag

Zet de ontkenning in de zin:
Il y a un problème ici. (niet)

Slide 35 - Open vraag

Welk onderdeel wil je nog extra oefenen?
delend lidwoord
ww venir
vergelijkingen
woordvolgorde
gebiedende wijs
ontkenningen

Slide 36 - Poll