Par 2.2 Conjunctuurbeleid

Par 2.2 Conjunctuurbeleid
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 22 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Par 2.2 Conjunctuurbeleid

Slide 1 - Tekstslide

Agenda les 1
  • Herhaling paragraaf 2.1
  • Bespreken opdracht 2.12
  • Korte uitleg par 2. 2 conjunctuurbeleid
  • Zelf aan de slag 
  • Huiswerk

Slide 2 - Tekstslide

Out-put gap
  • Geeft aan hoeveel het werkelijk BBP (Y) afwijkt van het potentiële BBP (Y*)
  • Output gap= Y-Y* (hst 1 lesbrief welvaart)
  • Potentiële BBP werd bepaald door aanbodkant (Y*=A(K,L)) (hst 2 lesbrief welvaart.
  • Omvang potentiële BBP moeilijk te bepalen
  • Output gap geeft goede indicatie voor hoe de inflatie zich gaat ontwikkelen.
  • Zowel via de bestedingen als via de loonkosten is er een positief verband tussen de ontwikkeling van het BBP en het inflatiepercentage

Slide 3 - Tekstslide

Out-put gap 3 situaties
  • Y=Y* > lange termijnevenwicht > werkeloosheid natuurlijk niveau= structurele werkloosheid > arbeids- en goederenmarkt geen invloed op inflatie > geen monetair beleid van CB.
  • Y<Y* > laagconjunctuur of onderbesteding > werkloosheid boven natuurlijke is conjuncturele werkloosheid
  • Y>Y* > hoogconjunctuur of overbesteding > werkloosheid kleiner dan de natuurlijke werkloosheid

Slide 4 - Tekstslide

Opdracht 2.12

Slide 5 - Tekstslide

2.12 a
Leg uit dat het teken (+ of -) bij pijlen 10 en 12 afhankelijk is van of er in de uitgangssituatie een positieve- of een negatieve output gap is.

Slide 6 - Tekstslide

2.12 a
Pijl 10: als de output gap (Y-Y*) negatief is dan potentieel > werkelijk BBP. Als Y stijgt > output gap dichter bij 0 > output gap verbetert > +
Als de output gap (Y-Y*) positief is dan werkelijk BBP > potentieel BBP. Als Y stijgt > output gap verder van 0 > output gap verslechtert > -
Je redeneert dus vanaf Y=Y* en waar de outputgap=0
Als die dichter naar 0 gaat dan verbetert de output gap > +
Als die verder van 0 af gaat verslechter de output gap > -

Slide 7 - Tekstslide

2.12 a
Pijl 12: als de output gap (Y-Y*) negatief is dan potentieel > werkelijk BBP. Als Y* stijgt > output gap verder van 0 > output gap verslechtert > -
Als de output gap (Y-Y*) positief is dan werkelijk BBP > potentieel BBP. Als Y* stijgt > output gap dichter bij 0 > output gap verbetert > +
Je redeneert dus vanaf Y=Y* en waar de outputgap=0
Als die dichter naar 0 gaat dan verbetert de output gap > +
Als die verder van 0 af gaat verslechter de output gap > -
Pijl 12 redenatie precies andersom dan bij pijl 10

Slide 8 - Tekstslide

2.12 b
Leg uit dat pijl 6 alleen een positief verband weergeeft als de centrale bank bij pijl 5 de nominale rente sterker verhoogt dan de inflatiestijging.

Slide 9 - Tekstslide

2.12 b
Leg uit dat pijl 6 alleen een positief verband weergeeft als de centrale bank bij pijl 5 de nominale rente sterker verhoogt dan de inflatiestijging.

Antwoord: Als de inflatie met 1% stijgt en de CB verhoogt de nominale rente ook met 1%, dan blijft de reële rente gelijk. De ECB moet stijging nominaal > stijging inflatie

Slide 10 - Tekstslide

2.12 c
Welke pijlen wijzen op het toenemen van kosteninflatie als de bestedingen stijgen? Leg bij elke pijl het positieve of negatieve verband uit.


Slide 11 - Tekstslide

2.12 c
Antwoord: Pijl 1,2 en 3.
Pijl 1:  als het BBP stijgt, zijn er meer werknemers nodig, dus stijgt de werkgelegenheid > positief.

Pijl 2: hierdoor wordt de arbeidsmarkt minder ruim > verkrapt > negatief verband

Pijl 3: door krappere arbeidsmarkt nemen de looneisen toe > toename loonkosten worden doorberekend in de verkoopprijzen > kosteninflatie neemt toe > negatief verband want als ruimte op arbeidsmarkt afneemt neemt de inflatie toe en andersom.
Welke pijlen wijzen op het toenemen van kosteninflatie als de bestedingen stijgen? Leg bij elke pijl het positieve of negatieve verband uit.

Slide 12 - Tekstslide

2.12 d
  • Welke pijl wijst op het toenemen van bestedingsinflatie als de bestedingen toenemen?

  • Pijl 8. Een toename van het BBP leidt door door een stijgende bezettingsgraad tot een toename van de bestedingsinflatie.



Slide 13 - Tekstslide

2.12 e
Welke pijlen geven het monetaire beleid van de CB weer? 
Leg bij elke pijl het positieve of negatieve verband uit.
Als de inflatie (te sterk) toeneemt, zal het monetaire beleid van de CB ervoor zorgen dat de inflatie weer afneemt.

Slide 14 - Tekstslide

2.12 e
Pijl 5,6,7 en 8.
Pijl 5: Als de inflatie toeneemt, zal de CB de nominale rente sterker dan de inflatie verhogen > positief verband
Pijl 6: daardoor stijgt de reële rente
Pijl 7: Door hogere rente gaan huishoudens en bedrijven meer sparen en lenen, waardoor bestedingen afnemen en het BBP daalt.
Pijl 8: Door de daling van het BBP, zal de bezettingsgraad weer afnemen en de bestedingsinflatie dalen > positief verband.
Als de inflatie (te sterk) toeneemt, zal het monetaire beleid van de CB ervoor zorgen dat de inflatie weer afneemt.

Slide 15 - Tekstslide

2.12 f
  • Leg het negatieve verband bij pijl 4 uit?

  • Hoe hoger de inflatie, des te lager de koopkracht, de bestedingen en het (reële) BBP worden. Daarnaast zal de export afnemen (en daarmee het BBP) vanwege de verslechtering van de internationale concurrentiepositie.



Slide 16 - Tekstslide

Par 2.2 Conjunctuurbeleid
Het beïnvloeden van de conjunctuur d.m.v. begrotingsbeleid en/of monetair beleid, waarbij de achterliggende doelstelling van het monetair beleid in het geval van de ECB gericht is op prijsstabiliteit.

Slide 17 - Tekstslide

Begrotingsbeleid
Begrotingsbeleid: is het beleid waarbij de overheid door het variëren van belastinginkomsten en overheidsuitgaven probeert de omvang van de bestedingen te beïnvloeden.
Overheidssaldo: verschil tussen inkomsten en uitgaven overheid
Procyclisch begrotingsbeleid:
  • beleid dat de conjunctuurbeweging versterkt
Anticyclisch begrotingsbeleid:
  • beleid dat de conjunctuurbeweging afzwakt.

Slide 18 - Tekstslide

Inverdien- en multipliereffect
Inverdieneffect: de kosten van een stimuleringsmaatregel van de overheid zijn kleiner dan het bedrag van de stimulering, omdat door de daaropvolgende groei van het BBP de belastinginkomsten stijgen en de uitgaven van sociale uitkeringen kunnen dalen. (tegenovergestelde uitverdieneffect bij bezuinigingen- zie begrippenlijst)
Multipliereffect: het proces waardoor het BBP uiteindelijk meer toeneemt dan de oorspronkelijke toename van de bestedingen. Zowel bij in- als uitverdieneffect.

Slide 19 - Tekstslide

Automatische conjunctuurstabilisatoren
Dempen de conjunctuurbeweging automatisch:
  • belastingen
  • sociale uitkeringen
  • loopt via overheidssaldo
Dempende werking niet altijd voldoende > aanvullend anticyclisch begrotingsbeleid

Slide 20 - Tekstslide

Zelf aan de slag les 1
  • Maak opdracht 2.13 t/m 2.18
  • Lees paragraaf 2.2
  • Lees de begrippen van hst 2

Slide 21 - Tekstslide

Huiswerk les 1
  • Maak opdracht 2.13 t/m 2.18
  • Lees paragraaf 2.2
  • Lees de begrippen van hst 2

Slide 22 - Tekstslide