Poser une question bron H chapitre 5 HV2

Poser une question
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2,3

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Poser une question

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waaraan herken jij een vraag in het NL?

Slide 2 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekent:
Poser une question

Slide 3 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Poser une question - herkennen
Aan welke kenmerken in onderstaande zinnen zie je dat het om een vraag gaat:

  • Est-ce que tu fais du sport?
  • Pourquoi est-ce que tu as choisi ce profile?

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Poser une question - categorieën
In het Frans zijn er twee soorten vraagzinnen:
- zonder vraagwoord
- met vraagwoord

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Poser une question - kenmerken
Je kunt dus aan verschillende 'dingen' zien dat het om een vraagzin gaat: 
- een vraagteken
- est-ce que...
- een vraagwoord (quel? pourqoui? Où?, etc)

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Poser une question - zonder vraagwoord
De vragen zonder vraagwoord zien er als volgt uit:
  • als een gewone zin, vragend uitgesproken
      'Vous parlez français?'
  •   est-ce que + gewone zinsvolgorde.
       'Est-ce que vous parlez français?'
  •   Inversie
      'Parlez-vous français?'

Inversie: omdraaien van onderwerp en persoonsvorm. 

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Poser une question - inversie - hoef je niet te leren! wel herkennen
Het omkeren van de persoonsvorm met het onderwerp:
- 'Vous parlez français?'          - 'Parlez-vous français?'

De inversie kan ook alleen als er een persoonlijk voornaamwoord gebruikt wordt en niet bij bijvoorbeeld namen en/of zelfstandige naamwoorden (Peter of les parents).

Let op! Ontstaat er klinkerbotsing door de inversie dan komt er een extra t (met extra streepjes) tussen:        - Il a un chien?                          - A-t-il un chien?


Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf in je eigen woorden op wat de
drie manieren zijn om een zin vragend
te maken in het Frans (zonder vraagwoord)

Slide 9 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Poser une question - mét vraagwoord
  • Gewone zin + vraagwoord + ?
                       Tu habites ?
  • Vraagwoord + est-ce que + gewone zin
                       'Pourquoi est-ce que vous parlez français?'
  • Vraagwoord + inversie
                       Quand fais-tu les devoirs?

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Poser une question - mét vraagwoord

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Maak de juiste combinaties van de vraagwoorden.
wie
wat
waar
wanneer
hoe
hoe veel
combien
qui
qu'est-ce que
quand
comment

Slide 12 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf in je eigen woorden op wat de
drie manieren zijn om een zin vragend
te maken in het Frans (met vraagwoord)

Slide 13 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Poser une question (maak vragend met est-ce que)
Il fait du sport?

Slide 14 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Poser une question (maak anders vragend)
Est-ce qu'elle adore les devoirs?

Slide 15 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

quand
comment
pourquoi
combien
qu'est-ce que
waar
waarom
wanneer
hoe
wat
hoe veel

Slide 16 - Sleepvraag

Zoek de vertaling van de vraagwoorden. Sleep de blauwe kaders op de rode.
Poser une question (maak vragend met est-ce que)
Tu habites où?

Slide 17 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Les exercices
Vous faites les exercices 30 + 31 (31e) à la page 36 jusqu'a 39


Klaar? leren vocabulaire  blz 40 + 41
timer
20:00

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies