Aan het einde van de les hebben de leerlingen de begrippen bij de theorie van lezen blok 1, 2 en 3 herhaalt.
Aan het einde van de les kunnen de leerlingen een samenvatting maken bij de theorie van blok 1, 2 en 3 van lezen.
Slide 3 - Tekstslide
Leesstrategieën/leesmanieren
Je begrijpt teksten beter als je bewust nadenkt over de manier waarop je leest. De leesmanier hangt af van het doel dat je hebt.
Voor je begint met het echte lezen van een tekst, ‘lees’ je eerst verkennend. Je bekijkt wat voor soort tekst het is, voorspelt het onderwerp en bepaalt waarom je de tekst leest.
Een tekst die je helemaal wilt begrijpen, lees je vervolgens grondig. Je hebt een actieve leeshouding: je stelt vragen, denkt aan wat je al weet, ziet voor je wat je leest en lost dingen op die je niet begrijpt.
Een tekst waarin je bepaalde informatie opzoekt, lees je zoekend. Je leest niet de hele tekst, maar zoekt gericht naar de informatie die je nodig hebt.
Slide 4 - Tekstslide
Noem 3 leesstrategieën
Slide 5 - Woordweb
Tekstdoel
Wat wil de schrijver?
Tekstsoorten
Informeren
De schrijver wil informatie verstrekken, iets nieuws laten weten
nieuwsbericht, artikel in krant of tijdschrift, verslag, folder, schoolboektekst
Wat wil de schrijver met het tekstdoel 'amuseren'?
Slide 9 - Open vraag
Slide 10 - Tekstslide
Wat is het doel van het recept op de vorige slide?
A
Informeren
B
Mening geven
C
Amuseren
D
Uitleg geven
Slide 11 - Quizvraag
De schrijver wil dat je iets wel of niet gaat doen. DOEL?
A
overhalen/aansporen
B
amuseren
C
overtuigen
D
informeren
Slide 12 - Quizvraag
De schrijver wil zijn mening geven. DOEL?
A
Uitleg geven
B
overtuigen
C
informeren
D
activeren
Slide 13 - Quizvraag
Wat is het doel van de meeste krantenartikelen?
A
Informeren
B
amuseren
C
Uitleg geven
D
Overtuigen
Slide 14 - Quizvraag
Tekstopbouw
- Een tekst is altijd opgebouwd uit drie onderdelen: Inleiding, kern en slot
- In de alinea’s van het middenstuk behandelt de schrijver het onderwerp van de tekst, waarbij elke alinea gaat over een nieuw deelonderwerp.
- Vaak maken tussenkopjes duidelijk wat het deelonderwerp is in een of meer alinea’s.
Slide 15 - Tekstslide
Tekstopbouw
Onderwerp: Waar de tekst over gaat in een paar woorden
Deelonderwerp: Het onderwerp van een alinea
Kernzinnen: de belangrijkste zin uit een alinea
Hoofdgedachte: Waar de hele tekst over gaat in een zin (geen vraagzin!)
Slide 16 - Tekstslide
Bekijk de tekst.
Slide 17 - Tekstslide
Hoeveel alinea's heeft de tekst op de vorige slide?
A
2
B
3
C
4
D
5
Slide 18 - Quizvraag
Het onderwerp van de tekst noteer je in:
A
Een paar woorden.
B
Een hele zin.
C
In twee of meer zinnen.
Slide 19 - Quizvraag
In welke drie onderdelen is een tekst verdeeld?
Slide 20 - Open vraag
Wat is een deelonderwerp?
Slide 21 - Open vraag
Wat zou een deelonderwerp kunnen zijn in een tekst over school?
A
De dierenwinkel
B
De geschiedenis van voetbal
C
Pauzes in de aula
D
Zakgeld
Slide 22 - Quizvraag
Wat zou een deelonderwerp kunnen zijn in een tekst over politiek?
A
Gezelschapsspellen
B
Verkiezingen
C
Vakantiereizen
D
De woestijn
Slide 23 - Quizvraag
Hoe noemen we ook alweer de belangrijkste zin uit een alinea? Meestal de 1e, 2e of laatste zin.
Slide 24 - Open vraag
Inleiding
- het onderwerp van de tekst noemen;
- een belangrijke vraag over het onderwerp stellen;
- een probleem noemen;
- een grappig of herkenbaar verhaaltje vertellen;
- iemands persoonlijke ervaring vertellen;
- de aanleiding noemen waardoor de tekst geschreven is – er gebeurde iets, waardoor het logisch was om nu deze tekst te schrijven. Voorbeelden: er is een onderzoek gedaan, er is een boek verschenen, iets is in het nieuws of het is een bepaalde datum, periode of seizoen.
Slide 25 - Tekstslide
Noem 1 manier hoe de schrijver een tekst kan inleiden
Slide 26 - Open vraag
Slot
- een samenvatting geven;
- een conclusie trekken;
- antwoord geven op een belangrijke vraag;
- de oplossing voor een probleem geven;
- een advies geven of een oproep doen.
Slide 27 - Tekstslide
Noem 1 manier hoe de schrijver een tekst kan afsluiten
Slide 28 - Open vraag
Hoofd- en bijzaken
Om een tekst samen te vatten, ga je op zoek naar de belangrijkste informatie, oftewel de hoofdzaken van de tekst. Deze vind je in de kernzinnen.
De rest van de alinea’s bestaat uit uitleg of voorbeelden bij de kernzin. Dat zijn de bijzaken van de tekst. Deze neem je niet op in een samenvatting. Uitzondering hierop zijn schoolboekteksten, want daarin heb je de uitleg en de voorbeelden vaak nodig om de stof goed te kunnen begrijpen.
Slide 29 - Tekstslide
Tekstverbanden!!!
Tekstverband
Uitleg
Signaalwoorden
Opsomming
Na elkaar opnoemen van een aantal punten of onderdelen
ten eerste, ten tweede, vervolgens, ook, bovendien, ten slotte, tot slot
Tegenstelling
Twee dingen opnoemen die tegenover elkaar staan, die verschillend zijn
maar, echter, daar staat tegenover, enerzijds/anderzijds, toch
Reden
Waarom iemadn iets doet, waarom iets gebeurt
omdat, want, daarom, immers
Voorbeeld
Een uitspraak wordt gevolgd door een of meer voorbeelden
bijvoorbeeld, als, zo, voorbeeld
Slide 30 - Tekstslide
Noem de tekstverbanden die je kent
Slide 31 - Woordweb
Youri ging naar school, maar was eigenlijk verkouden.
A
Tegenstelling
B
Opsomming
C
Reden
D
Voorbeeld
Slide 32 - Quizvraag
Welke 2 signaalwoorden horen bij een 'opsommend' verband?
Wij gebruiken cookies om jouw gebruikerservaring te verbeteren en persoonlijke content aan te bieden. Door gebruik te maken van LessonUp ga je akkoord met ons cookiebeleid.