Via Vervolg - T2 - H3 - lezen

Via Vervolg
Thema 2 - Eten en drinken

Hoofdstuk 3 - lezen
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 3

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Via Vervolg
Thema 2 - Eten en drinken

Hoofdstuk 3 - lezen

Slide 1 - Tekstslide

Doelen van de les
* Je maakt kennis met drie verschillende tekstdoelen: informeren, instrueren, overtuigen.

* Je weet wat een schrijver bedoelt met overtuigen en dat de schrijver daarvoor argumenten gebruikt.

* Je kan de verschillende tekstsoorten en tekstdoelen benoemen. 

* Je kan uit de tekst halen voor welke doelgroep de schrijver schrijft. 

Slide 2 - Tekstslide

Theorie - een instructie
Als de schrijver uitlegt hoe je iets moet doen, noem je dat instrueren.

Een goede instructie heeft DOE-woorden
DOE-woorden  zijn werkwoorden die zeggen dat je iets moet doen.

Bijvoorbeeld:
* Een recept instrueert je hoe je een gerecht moet bereiden.
* Een gebruiksaanwijzing bij een keukenmachine instrueert je hoe je hem moet gebruiken. 

Slide 3 - Tekstslide

Theorie - informeren
Als de schrijver de lezer informatie geeft over een bepaald onderwerp, noem je dat informeren. 

Bijvoorbeeld:
* Etiketten informeren je over de inhoud van een product.
* De poster van het Voedingscentrum geeft informatie over gezond eten. 

Slide 4 - Tekstslide

Theorie - Overtuigen
Als een schrijver de lezer wil laten geloven dat zijn mening de juiste is, noem je dat overtuigen. De schrijver wil met argumenten aantonen dat hij gelijk heeft. Een argument is de reden waarom je iets vindt. 

Bijvoorbeeld:
* Op de website van een restaurant schrijft een klant dat iedereen in het restaurant moet gaan eten, omdat het daar zo lekker is.
* In een krant vertelt een journalist dat hij vindt dat iedereen vegetariër moet worden, omdat vlees eten zielig is voor dieren. 

Slide 5 - Tekstslide

Probeer zelf voorbeelden te bedenken bij: informeren, instrueren en overtuigen.

Slide 6 - Woordweb

timer
0:20
reglement
gedragsregels
bijsluiter medicijnen

Slide 7 - Sleepvraag

Waar krijg je nu met instructies te maken?

Slide 8 - Open vraag

1) Stap voor stap wordt verteld
  • wat, 
  • hoe en 
  • wanneer je iets moet doen (denk aan signaalwoorden)

Waar herken je een goede instructie aan?
2) Het gebruik van doe-woorden (gebiedende wijs) zoals:
Pak je boek
Snijd het vlees
Omschrijf het argument
Lees de tekst

Slide 9 - Tekstslide

Opdracht 

Je krijgt een vel papier waarop 6 huisjes staan getekend.

Je gaat een instructie volgen.

Daarna bekijken we het eindresulaat. Iedereen heeft dezelfde instructie gehad, maar hebben we ook allemaal hetzelfde resultaat? 

Slide 10 - Tekstslide

Opdracht 1
Opdracht 1 huisjes
Let op: je kunt geen vragen stellen als je iets gemist hebt.

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Een nieuwsbericht in de krant
Gebruiksaanwijzing bij oven
Beoordeling 
kookprogramma
informeren
instrueren
overtuigen

Slide 13 - Sleepvraag

Wat zijn de 3 belangrijkste tekstdoelen?

Slide 14 - Open vraag

Tekst schrijven - de doelgroep
Een schrijver schrijft een tekst altijd voor een bepaalde doelgroep. De doelgroep is de groep mensen voor wie de tekst is geschreven.


Bijvoorbeeld:
Een boze brief over de slechte kwaliteit van het eten in een verzorgingstehuis wordt geschreven voor koks in de keuken van het verzorgingstehuis. 

Slide 15 - Tekstslide

Aan de slag
Maak opdracht 1 tot en met 6 in je boek.

Maak bij opdracht 5 gebruik van de teksten die voor je klaarliggen.

Klaar? Studiemeter - Starttaal Online - Via Vervolg - thema 2 - lezen - alle oefeningen

Slide 16 - Tekstslide