Les 4

Les 4
* vorige les
* nakijken
* bijwoordelijke bepaling
* huiswerk maken
1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Les 4
* vorige les
* nakijken
* bijwoordelijke bepaling
* huiswerk maken

Slide 1 - Tekstslide

Hoe vind je de persoonsvorm?
Hoe vind je het onderwerp?
Hoe vind je het werkwoordelijk gezegde?
Onzin!
door alle werkwoorden in de zin te combineren met het onderwerp.
door te vragen wie/wat + pv of door de zin van aantal te veranderen.
door de zin vragend te maken of door de zin van volgorde te veranderen. 
door de zin in een andere tijd te zetten of vragend te maken. 
door alle werkwoorden in de zin bij elkaar te zetten.

Slide 2 - Sleepvraag

Wat weet je over het lijdend voorwerp?
Wat weet je over het meewerkend voorwerp?
Wat weet je over de bijwoordelijke bepaling?
Onzin!
dit zinsdeel vind je door vragen te stellen zoals hoe, wanneer, waar, waardoor, ...
dit zinsdeel kan nooit beginnen met een voorzetsel
dit zinsdeel vind je door de vraag te stellen: aan wie of met wie + pv + ond + wwg?
dit zinsdeel vind je door de vraag te stellen: wie/wat + pv + ond + wwg?
dit zinsdeel vind je door de vraag te stellen: aan wie / voor wie + pv + ond + wwg (+lv)?

Slide 3 - Sleepvraag

Nakijken 
Opdracht 6 

Slide 4 - Tekstslide

6B. 1. Simone en Mariska zullen de taartjes dit weekend verkopen.
Wat is de persoonsvorm?
A
zullen
B
zouden
C
zullen verkopen
D
Simone en Mariska zullen

Slide 5 - Quizvraag

6B. 1. Simone en Mariska zullen de taartjes dit weekend verkopen.
Wat is het onderwerp?
A
Simone
B
Simone en Mariska
C
Mariska
D
de taartjes

Slide 6 - Quizvraag

6B. 1. Simone en Mariska zullen de taartjes dit weekend verkopen.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
zullen
B
zullen verkopen
C
zullen gaan verkopen
D
zullen de taartjes verkopen

Slide 7 - Quizvraag

6B. 1. Simone en Mariska zullen de taartjes dit weekend verkopen.
Wat is het lijdend voorwerp?
A
Simone en Mariska
B
de taartjes
C
dit weekend
D
zullen de taartjes verkopen

Slide 8 - Quizvraag

6B. 2. De brandweer droeg de brandstichter over aan de politie.
Wat is de persoonsvorm?

Slide 9 - Open vraag

6B. 2. De brandweer droeg de brandstichter over aan de politie.
Wat is het onderwerp?

Slide 10 - Open vraag

6B. 2. De brandweer droeg de brandstichter over aan de politie.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Slide 11 - Open vraag

6B. 2. De brandweer droeg de brandstichter over aan de politie.
Wat is het lijdend voorwerp?

Slide 12 - Open vraag

6B. 3. Voor de wedstrijd van Ajax moet ik altijd een zak gele M&M's hebben.
Wat is de persoonsvorm?

Slide 13 - Open vraag

6B. 3. Voor de wedstrijd van Ajax moet ik altijd een zak gele M&M's hebben.
Wat is het onderwerp?

Slide 14 - Open vraag

6B. 3. Voor de wedstrijd van Ajax moet ik altijd een zak gele M&M's hebben.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Slide 15 - Open vraag

6B. 3. Voor de wedstrijd van Ajax moet ik altijd een zak gele M&M's hebben.
Wat is het lijdend voorwerp?

Slide 16 - Open vraag

6B. 4. De docent nam de fictiedossiers in.
Wat is de persoonsvorm?

Slide 17 - Open vraag

6B. 4. De docent nam de fictiedossiers in.
Wat is het onderwerp?

Slide 18 - Open vraag

6B. 4. De docent nam de fictiedossiers in.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Slide 19 - Open vraag

6B. 4. De docent nam de fictiedossiers in.
Wat is het lijdend voorwerp?

Slide 20 - Open vraag

Nakijken 
opdracht 7

Slide 21 - Tekstslide

7B. 1. De boer gaf zijn dieren extra voer.
Wat is de persoonsvorm?

Slide 22 - Open vraag

7B. 1. De boer gaf zijn dieren extra voer.
Wat is het onderwerp?

Slide 23 - Open vraag

7B. 1. De boer gaf zijn dieren extra voer.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Slide 24 - Open vraag

7B. 1. De boer gaf zijn dieren extra voer.
Wat is het lijdend voorwerp?

Slide 25 - Open vraag

7B. 1. De boer gaf zijn dieren extra voer.
Wat is het meewerkend voorwerp?

Slide 26 - Open vraag

7B. 2. De leerling kreeg voor zijn prachtige boekbespreking een dikke voldoende.
Wat is de persoonsvorm?

Slide 27 - Open vraag

7B. 2. De leerling kreeg voor zijn prachtige boekbespreking een dikke voldoende.
Wat is het onderwerp?

Slide 28 - Open vraag

7B. 2. De leerling kreeg voor zijn prachtige boekbespreking een dikke voldoende.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Slide 29 - Open vraag

7B. 2. De leerling kreeg voor zijn prachtige boekbespreking een dikke voldoende.
Wat is het lijdend voorwerp?

Slide 30 - Open vraag

7B. 2. De leerling kreeg voor zijn prachtige boekbespreking een dikke voldoende.
Wat is het meewerkend voorwerp?

Slide 31 - Open vraag

7B. 3. De tandartsassistente heeft mij stiekem alle tandenborstels gegeven.
Wat is de persoonsvorm?

Slide 32 - Open vraag

7B. 3. De tandartsassistente heeft mij stiekem alle tandenborstels gegeven.
Wat is het onderwerp?

Slide 33 - Open vraag

7B. 3. De tandartsassistente heeft mij stiekem alle tandenborstels gegeven.
Wat is werkwoordelijk gezegde?

Slide 34 - Open vraag

7B. 3. De tandartsassistente heeft mij stiekem alle tandenborstels gegeven.
Wat is het lijdend voorwerp?

Slide 35 - Open vraag

7B. 3. De tandartsassistente heeft mij stiekem alle tandenborstels gegeven.
Wat is het meewerkend voorwerp?

Slide 36 - Open vraag

7B. 4. Zou Marielle op kerstavond haar verliefdheid bekennen aan de vriend van haar broer?
Wat is de persoonsvorm?

Slide 37 - Open vraag

7B. 4. Zou Marielle op kerstavond haar verliefdheid bekennen aan de vriend van haar broer?
Wat is het onderwerp?

Slide 38 - Open vraag

7B. 4. Zou Marielle op kerstavond haar verliefdheid bekennen aan de vriend van haar broer?
Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Slide 39 - Open vraag

7B. 4. Zou Marielle op kerstavond haar verliefdheid bekennen aan de vriend van haar broer?
Wat is het lijdend voorwerp?

Slide 40 - Open vraag

7B. 4. Zou Marielle op kerstavond haar verliefdheid bekennen aan de vriend van haar broer?
Wat is het meewerkend voorwerp?

Slide 41 - Open vraag

bijwoordelijke bepaling

Slide 42 - Tekstslide

Ik ben er ooit eens uitgestuurd...

Slide 43 - Tekstslide

Plaats 

Tijd


Middel

Wijze
* waar? * waarheen?

       * wanneer? * hoe laat?                 * hoe lang?

* waarmee? * waardoor?

* waarom? * hoe? * met wie?

Slide 44 - Tekstslide

Oefenzin
Met wie ga jij morgen in Hoorn naar de bioscoop?
Met Alex ga jij morgen in Hoorn naar de bioscoop. 
Pv:       ga
Ond:    jij
Wwg:   ga
Lv: wie/wat ga jij?
Mv: aan wie / voor wie ga jij ...?
Bwb: met wie? wanneer? waar? waar naartoe?

Slide 45 - Tekstslide

Met wie ga jij morgen in Hoorn naar de bioscoop?
Met Alex ga jij morgen in Hoorn naar de bioscoop. 

Pv: ga
Ond: jij
Wwg: ga
Lv:         x
Mv:       x

Bwb: met wie? -> met Alex (dus met wie)
wanneer? -> morgen
waar? -> in Hoorn
waar naartoe? -> naar de bioscoop

Slide 46 - Tekstslide

Huiswerk 
opdracht 8
diagnostische toets


leesblad 
verwerkingsopdracht
lezen in jouw leesboek

Slide 47 - Tekstslide