Begrippenquiz politiek

Begrippenquiz politiek examenstof
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Begrippenquiz politiek examenstof

Slide 1 - Tekstslide

Wat is de juiste definitie van actief kiesrecht
A
Het recht om tijdens verkiezingen een stem uit te brengen op een volksvertegenwoordiger
B
Jezelf verkiesbaar kunnen stellen bij verkiezingen en gekozen kunt worden als vertegenwoordiger
C
Een land waarin de regering alle macht heeft en wetten kan maken zonder beperkingen
D
Een bestuursvorm waarbij de drie machten (wetgevend, uitvoerend en rechterlijk) samenwerken en beslissingen samen nemen

Slide 2 - Quizvraag

Leg het verschil uit tussen democratie en dictatuur

Slide 3 - Open vraag

Wat is het college van B & W en wat doet het college?
A
Burgemeester en Wethouders , stemmen over wetten
B
Burgemeester en Wethouders, het dagelijks bestuur van de gemeente
C
Bob en Willy, geven college over de gemeente Woerden
D
Burgers en Wetboeken, maakt regels voor en door burgers

Slide 4 - Quizvraag

Hoe noemen we het dagelijks bestuur van de provincie?

Slide 5 - Open vraag

Wie staat aan het hoofd van de gemeente?

Slide 6 - Open vraag

Hoe noem je in de gemeente de volksvertegenwoordiging?

Slide 7 - Open vraag

Wie zitten er in de regering?
A
Ministers en de staatsecretarissen
B
Kabinet en de Koning
C
Koning en de Koningin
D
Ministers en de Koning

Slide 8 - Quizvraag

Hoe noem je een groot document waarin wordt opgeschreven welke plannen de coalitie de komende vier jaar wil doorvoeren.
A
Troonrede
B
Miljoenennota
C
Regeerakkoord
D
Coalitie

Slide 9 - Quizvraag

Regeringspartijen noem je ook wel:
A
Coalitiepartijen
B
Oppositiepartijen

Slide 10 - Quizvraag

Wat zijn de 4 kenmerken van de rechtsstaat

Slide 11 - Open vraag

Uit welke 3 onderdelen bestaat de trias politica en leg uit

Slide 12 - Open vraag

Nederland is een constitutionele monarchie. Dat betekent onder andere dat Nederland een koning als staatshoofd heeft.

Welk van de onderstaande uitspraken over de koning is juist?
A
De koning heeft samen met de ministers de ministeriële verantwoordelijkheid voor het overheidsbeleid.
B
De koning is lid van de regering, maar de ministers zijn verantwoordelijk voor zijn daden en uitspraken.
C
Volgens de grondwet benoemt de koning de ministers en deze zijn hem daarom verantwoording schuldig.

Slide 13 - Quizvraag

Wat is een staatssecretaris?
A
Een onderminister die verantwoordelijk is voor een deel van een ministerie
B
De leider van het kabinet
C
Een lid van de Tweede Kamer

Slide 14 - Quizvraag

Rechts is voor gelijkheid en gelijkwaardigheid
A
Waar
B
Niet waar

Slide 15 - Quizvraag


''Minder belastingen voor bedrijven''
A
Sociaaldemocratisch standpunt
B
Liberalistisch standpunt
C
Conservatief standpunt

Slide 16 - Quizvraag


''De overheid moet zorgen voor goede zorg en goed onderwijs voor iedereen''.
A
Liberalistisch standpunt
B
Nationalistisch standpunt
C
Sociaaldemocratisch standpunt
D
Christendemocratisch standpunt

Slide 17 - Quizvraag

''Families en gezinnen met kinderen vormen de kern van de samenleving. Kinderopvang moet dus goedkoper worden''.
A
Christendemocratisch standpunt
B
Liberalistisch standpunt
C
Ecologisch standpunt
D
Sociaaldemocratisch standpunt

Slide 18 - Quizvraag

''Subsidie op zonnepanelen. Meer windmolens, minder gebruik van vervuilende energie zoals gas en kolen. Grote vervuilende bedrijven moeten hiervoor betalen door hogere belastingen''.
A
Sociaaldemocratisch standpunt
B
Nationalistisch standpunt
C
Christendemocratisch standpunt
D
Ecologisch standpunt

Slide 19 - Quizvraag


''De grenzen van Nederland moeten dicht voor migranten''.
A
Liberalistisch standpunt
B
Christendemocratisch standpunt
C
Nationalistisch standpunt
D
Sociaaldemocratisch standpunt

Slide 20 - Quizvraag

Leg het verschil tussen een actieve en een passieve overheid uit

Slide 21 - Open vraag

Wat zijn zwevende kiezers?

Slide 22 - Open vraag

Hoeveel zetels heeft de eerste kamer
A
250 zetels
B
150 zetels
C
75 zetels
D
175 zetels

Slide 23 - Quizvraag

Hoeveel zetels heeft de tweede kamer?

Slide 24 - Open vraag

Hoeveel leden heeft het parlement
A
225 leden
B
275 leden
C
150 leden
D
325 leden

Slide 25 - Quizvraag

Wie zitten er in de regering?

Slide 26 - Open vraag

Wie zitten er in het kabinet?

Slide 27 - Open vraag

Het parlement (eerste en tweede kamer) heeft twee taken. Welke twee zijn dat?

Slide 28 - Open vraag

Wat is een parlementaire democratie?
A
Een regeringsvorm waarin alleen de koning en zijn ministers besluiten nemen zonder invloed van het parlement.
B
Een land met een koning en een grondwet. De koning moet zich net als ieder ander aan de grondwet houden.
C
Een manier waarop je iets wilt bereiken om bijvoorbeeld vraagstukken op te lossen.
D
Een land waarin wetten worden gemaakt door het parlement. De leden van het parlement worden gekozen door de burgers.

Slide 29 - Quizvraag

Nederland is een parlementaire democratie
A
Waar
B
Niet waar

Slide 30 - Quizvraag

Noem de 4 fases van politieke besluitvorming

Slide 31 - Open vraag

Wat is een pressiegroep?
A
Een groep die opkomt voor één belang.
B
Een groep mensen die opkomt voor een gemeenschappelijk belang en invloed probeert uit te oefenen op de politiek.
C
Een politieke partij die wetten maakt en het land bestuurt.

Slide 32 - Quizvraag