In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Les 2: Klimaatgebieden en klimaatverandering
Slide 1 - Tekstslide
Leerdoelen: als je deze paragraaf hebt bestudeerd, kun je:
Klimaatgrafieken met gegevens over neerslag en temperatuur lezen.
De klimaatclassificatie van Köppen lezen.
klimaatverschillen tussen gebieden verklaren aan de hand van drie klimaatfactoren.
Slide 2 - Tekstslide
Klimaatgebieden (1)
De klimaatclassificatie van Köppen: dit is gebaseerd op de samenhang tussen klimaat en natuurlijke plantengroei.
Als het klimaat zo sterk is veranderd dat de natuurlijke plantengroei echt anders is, dan spreken we van een ander klimaat.
Bij deze verdeling onderscheiden we vijf hoofdgroepen: A (tropische klimaten), B (droge klimaten), C (gematigde klimaten), D (landklimaten) en E (polaire klimaten).
Slide 3 - Tekstslide
Klimaatgebieden (2)
Vervolgens maken we een verdere onderverdeling in de klimaten aan de hand van de periode waarin weinig regen valt, een droogte-index en de temperatuur.
Grote gebieden die qua klimaat ongeveer hetzelfde zijn, noemen we klimaatgebieden. Omdat die vaak samengaan met overeenkomsten in vegetatie en landschap, komen die vaak overeen met zogenaamde landschapszones.
Wat zijn de 5 hoofdgroepen van de verschillende klimaatzones?
Slide 7 - Open vraag
3 klimaatfactoren (1)
De eerste klimaatfactor is de geografische breedteligging.
Op de evenaar vallen de zonnestralen loodrecht in. Daarom is het daar warm.
Hoe verder je van de evenaar verwijderd raakt, hoe schuiner de zonnestralen invallen. Daarom neemt de temperatuur richting de polen af.
Slide 8 - Tekstslide
3 klimaatfactoren (2)
De tweede klimaatfactor zijn gebergte en hoogte.
Gebergten hebben een grote invloed op het klimaat. Als je hoger komt, wordt het kouder. Daarnaast ligt achter de bergen vaak een droog gebied.
Slide 9 - Tekstslide
3 klimaatfactoren (3)
De derde klimaatfactor is het type oppervlak. Oceanen en continenten hebben ook een grote invloed op het klimaat.
Opwarming en afkoeling van oceanen gaat langzamer dan van continenten. Gebieden aan zee kennen een kleiner verschil in temperatuur tussen zomer en winter. Daarnaast kan de lucht boven een oceaan veel vocht opnemen, waardoor gebieden aan zee meer neerslag kennen.
Slide 10 - Tekstslide
Wat zijn klimaatfactoren?
Slide 11 - Open vraag
Van welke klimaatfactoren zijn we afhankelijk?
A
Geografische breedteligging, gebergte/hoogte en type oppervlak
B
Breedteligging, kappen van bomen en het smelten van ijs
C
Het smelten van ijs, gebergte/hoogte en de mens
D
Ontbossing, breedteligging en type oppervlak
Slide 12 - Quizvraag
Het klimaat in Nederland
Nederland kent volgens het Köppensysteem een Cf- klimaat, zonder hele koude winters, er is haast geen sneeuw of ijs te zien in Nederland.
De zomers zijn niet extreem warm en er valt neerslag gedurende het hele jaar.
Dit klimaat heeft Nederland Door de invloed van de Noordzee.
. Er zijn meerdere oorzaken aan te wijzen waarom wij geen droge periodes hebben.
De belangrijkste oorzaken zijn: De ligging aan de zee, het ontbreken van bergen en het feit dat we vaak op een scheiding van warm en kouder weer liggen.
Slide 13 - Tekstslide
Klimaatverandering
Slide 14 - Tekstslide
Waarom heeft Nederland een Cf- klimaat?
Slide 15 - Open vraag
Welk klimaat hebben wij in Nederland?
A
Af-klimaat
B
Cs-klimaat
C
ET-klimaat
D
Cf-klimaat
Slide 16 - Quizvraag
Wat heb je geleerd deze les?
Slide 17 - Woordweb
Leerdoelen: als je deze paragraaf hebt bestudeerd, kun je:
Klimaatgrafieken met gegevens over neerslag en temperatuur lezen.
De klimaatclassificatie van Köppen lezen.
Klimaatverschillen tussen gebieden verklaren aan de hand van drie klimaatfactoren.