H3 SS5 Theme 6 grammar recap

Welcome H3


Week 7 - Lesson 1
Grammar recap


1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welcome H3


Week 7 - Lesson 1
Grammar recap


Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Be ready to work in 2 minutes !
- Take off your jacket!
- Book, pen & notebook on the table
- Mobile in your bag
- Bag on the floor

- No. You may not go to the toilet! 
timer
2:00

Slide 3 - Tekstslide

Today's class
At the end of this class I...
  • ... know when to use articles and when not.
  • ... can use use ‘like’ and ‘as’ correctly. 

Slide 4 - Tekstslide

Quick check...
What did we do last lesson?
Can you give an example?

Slide 5 - Tekstslide

Let's work!
timer
20:00
  1. Work on your own.
  2. Go through the slides, read the explanations and answer the questions.
  3. You have 15-20 minutes time.
  4. Then we'll do a short quizlet quiz.

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide


Welk van de onderstaande woorden zijn 'articles'?
A
de, het, een
B
at, to
C
the, a
D
at, the, as

Slide 8 - Quizvraag


Wat betekenen 'like' en 'as ?
A
Net leuk
B
Als
C
Toen
D
Net als

Slide 9 - Quizvraag

Articles: The & A / An
We kennen in het Nederlands drie lidwoorden: de, het & een.


In het Engels zijn er twee lidwoorden: the & a/an.
Deze les focussen we op het gebruik van the.

Slide 10 - Tekstslide

The wordt niet gebruikt bij
  1. Jaargetijden
  2. Maaltijden
  3. Leden van een groep
  4. Both, All en Most
  5. Titels, of wanneer iemand de enige is in zijn/haar funtie 
  6. Aardrijkskundige plekken (Landen, plaatsnamen, etc)
  7. Vaste uitdrukkingen 
The wordt wel gebruikt
  1. Als het gaat over iets specifieks of bijzonders.
  2. Als het gaat over een groep als geheel.
  3. Als een (plaats)naam zelf
    een lidwoord bevat.
  4. In sommige vast uitdrukkingen (Let op: betekenis kan veranderen)

Slide 11 - Tekstslide

His flight is due to arrive at.....Heathrow Airport.
A
no article
B
the

Slide 12 - Quizvraag

I liked ........ restaurant we went to last week.
A
no article
B
the

Slide 13 - Quizvraag

It's hot so I'm going to ....... Scheveningen.
A
no article
B
the

Slide 14 - Quizvraag

I went to London and saw ______ National Gallery.
A
no article
B
the
C
a
D
an

Slide 15 - Quizvraag

I went to ______ prison a lot when I was a social worker.
A
no article
B
the

Slide 16 - Quizvraag

________ Swedish is a difficult language to learn.
A
no article
B
the
C
a
D
an

Slide 17 - Quizvraag

They went to Wales by.........bus.
A
x
B
the

Slide 18 - Quizvraag

My best friend comes from .......Netherlands
A
x
B
the

Slide 19 - Quizvraag

I like........food in general.
A
x
B
the

Slide 20 - Quizvraag

LIKE / AS

Like en as worden gebruikt om een vergelijking te maken tussen mensen of dingen. 

Slide 21 - Tekstslide

LIKE
Like wordt gebruikt om iets te zeggen over zelfstandig naamwoorden en persoonlijke voornaamwoorden.

Dit betekent dat je like gebruikt om iets te zeggen over:
- Hoe een persoon of ding iets doet.
- Hoe een persoon of ding eruit ziet.


Slide 22 - Tekstslide

AS
As gebruik je voor bijzinnen en in combinatie met voorzetsels.

Dit betekent dat je as gebruikt om iets te zeggen over:
- Waarvoor iets gebruikt wordt.
- Het beroep dat iemand beoefent.
- De tijd waarin iets gebeurt.

Slide 23 - Tekstslide

For example
It fits like a glove.
(hoe een ding iets doet)
She is acting like a queen.
(hoe een persoon iets doet)

As in the past, I am going to France. (voorzetsel: in)
I work as a teacher at an elementary school. (beroep: teacher)

Slide 24 - Tekstslide

Your turn!
Read the sentence en write the correct word down.
Choose between like or as.

Slide 25 - Tekstslide

He cooks _____ a chef.

Slide 26 - Open vraag

She is working ____ a supervisor.

Slide 27 - Open vraag

____ the road was closed, I had to park on the next street.

Slide 28 - Open vraag

He speaks ____ a native speaker.

Slide 29 - Open vraag

He seems smart ____ a fox.

Slide 30 - Open vraag

My friend thinks ____ I do.

Slide 31 - Open vraag

Please don't use my plate ____ an ashtray.

Slide 32 - Open vraag

Please don't use my plate ____ an ashtray.

Slide 33 - Open vraag

____ a parent, please let me tell you...

Slide 34 - Open vraag

I look ____ my father.

Slide 35 - Open vraag

I know when to use articles and when not.
I can use use ‘like’ and ‘as’ correctly.
😒🙁😐🙂😃

Slide 36 - Poll

Slide 37 - Link

Slide 38 - Tekstslide

Homework
Do:
/

Learn/ study:
- Grammar 16/17, page 89


Slide 39 - Tekstslide