Peutertaal

Iets doen
Iets zijn
zus helpen
kindje spelen
zonnetje schijnt
broertje slapen
jurk mooi
buurman boos
opa blij
Timo verdrietig
1 / 22
volgende
Slide 1: Sleepvraag
NederlandsSecundair onderwijs

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Iets doen
Iets zijn
zus helpen
kindje spelen
zonnetje schijnt
broertje slapen
jurk mooi
buurman boos
opa blij
Timo verdrietig

Slide 1 - Sleepvraag

Zijn volgende zinnen WWG of NWG?

Slide 2 - Tekstslide

Iets doen
zus                                      helpen
kindje                                   spelen
zonnetje                           schijnen
broertje                                 slapen


Iets zijn
jurk                                          mooi
buurman                               boos
opa                                          blij
Timo                                 verdrietig

Slide 3 - Tekstslide

Iets doen
zus        komt     helpen
kindje      gaat      spelen
zonnetje    mag    schijnen
broertje      wil        slapen

Iets zijn
jurk                 is                mooi
buurman     wordt         boos
opa           blijft            blij
Timo               blijkt       verdrietig

Slide 4 - Tekstslide

WWG
= iets doen
 doen-relatie
Welke werkwoorden zeggen wat het onderwerp doet of wat ermee gebeurt?
NWG
= iets zijn
 zijn-relatie
Welke woorden zeggen hoe, wie of wat het onderwerp is of wordt?

Slide 5 - Tekstslide

Katrien werkt in de tuin.
A
WWG
B
NWG

Slide 6 - Quizvraag

De zon schijnt hard.
A
WWG
B
NWG

Slide 7 - Quizvraag

De chauffeur wil mijn abonnement.
A
WWG
B
NWG

Slide 8 - Quizvraag

Nemen jullie de bus naar school?
A
WWG
B
NWG

Slide 9 - Quizvraag

De leerlingen zijn hun boekentassen vergeten.
A
WWG
B
NWG

Slide 10 - Quizvraag

De hond schijnt gevaarlijk te zijn
A
WWG
B
NWG

Slide 11 - Quizvraag

Als ik hem zie, moet ik altijd blozen
A
WWG
B
NWG

Slide 12 - Quizvraag

Ik geef de iPad terug aan Veerle.
A
WWG
B
NWG

Slide 13 - Quizvraag

Mark is gisteren uitgenodigd voor het bal.
A
WWG
B
NWG

Slide 14 - Quizvraag

Het lijkt te regenen.
A
WWG
B
NWG

Slide 15 - Quizvraag

Het is een moeilijke syntheseproef.
A
WWG
B
NWG

Slide 16 - Quizvraag

Het schijnt een moeilijke syntheseproef te zijn.
A
WWG
B
NWG

Slide 17 - Quizvraag

Gisteren was Esther viool aan het spelen.
A
WWG
B
NWG

Slide 18 - Quizvraag

Mia kan wel een stoute leerling zijn.
A
WWG
B
NWG

Slide 19 - Quizvraag

PV
PV + inf.
PV + VD
PV + te + inf
PV + aan het + inf
PV+ wed. vnmw.
PV + ADPV
a) Ik zal een taart bakken.
b) Ze lust alleen appeltaart.
c) Mijn oma heeft me een recept gegeven.
d) Mijn mama staat te zingen.
e) We ruimen de keuken op.
f) De gasten zullen zich amuseren.
h) Mila is aan het eten.

Slide 20 - Sleepvraag

De delen van het gezegde
1) PV
2) PV + INF
3) PV + VD
4) PV + te + INF
5) PV + aan het + INF


6) PV + wed. vnmw.
7) PV+ INF + INF
8) PV + VD + INF
9) PV+ ADPV
10) PV + WWU

Slide 21 - Tekstslide

Delen van het gezegde
Infinitief = "zal"-woordjes
Voltooid deelwoord = "heb"-woordjes
Wederkerend voornaamwoord= wijst naar het onderwerp van de zin
ADPV= afscheidbaar deel van de PV (nadenken, opeten, uitrekenen...)

Slide 22 - Tekstslide