ANFY VP BBL 4.2 Inleiding zenuwstelsel

ANFY: Introductie Zenuwstelsel
Jaar 4
Periode 2
Les 1 + 2
Martijn de Groot, MJGT@mboamersfoort.nl
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
fysiologieMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

ANFY: Introductie Zenuwstelsel
Jaar 4
Periode 2
Les 1 + 2
Martijn de Groot, MJGT@mboamersfoort.nl

Slide 1 - Tekstslide

Wat is de Latijnse naam voor een zenuwcel?

Slide 2 - Open vraag

Hoeveel neuronen heb ongeveer je in je lichaam?

Slide 3 - Open vraag

Hoe groot (lang) kan een neuron maximaal zijn (ongeveer)?
A
1 micrometer
B
1 millimeter
C
1 centimeter
D
1 meter

Slide 4 - Quizvraag

Neuronen: 3 basics
1: Bouw: cellichaam, axon en dendriet

2: Vuur! Actiepotentiaal.

3: Communicatie: de synaps

Slide 5 - Tekstslide

1: Axon en dendriet
Extracellulair
Intracellulair

Slide 6 - Tekstslide

Inzoomen: de celwand (membraan) van een neuron (in rust)
Extracellulair
Intracellulair
 Natrium-kalium pomp: 
3 Na+ eruit
2 K+ erin

Pomp Kost energie!

Slide 7 - Tekstslide

Natrium-kalium pomp:
3 Na+ eruit en 2 K+ erin

Hoe is het neuron van binnen geladen vergeleken met buiten?
A
Negatief
B
Positief
C
Neutraal
D
Weet niet

Slide 8 - Quizvraag

Rustmembraanpotentiaal:
- Verschil in concentratie geladen deeltjes (ionen) binnen en buiten de cel.
- Na+ deeltjes: lage concentratie in de cel. 
-  K+ deeltjes: hoge concentratie in de cel

- Dit concentratieverschil kost veel energie om in stand te houden: natrium-kaliumpomp

- Ernstige verstoring van de electrolytenbalans in het lichaam kan dus levensbedreigend zijn!
- BV: 10 liter water drinken bij een hardloopevenement --> hyponatriëmie
- Per ongeluk infuus met kalium
- Diarree
- Verkeerde dosering diuretica

Slide 9 - Tekstslide

2: vuur! De actiepotentiaal

Slide 10 - Tekstslide

- Natriumkanaaltje open --> beetje natrium (Na+) naar binnen
- Membraanpotentiaal stijgt (wordt MINDER negatief)
- Drempelwaarde bereikt: VEEL Na+ naar binnen
- VUUR! Actiepotentiaal
- Kaliumkanaaltjes open: K+ naar buiten: Membraanpotentiaal wordt weer negatief: repolarisatie
- Neuron is dan een tijdje NIET prikkelbaar (kan 
- Natrium-Kalium pomp blijft ondertussen gewoon doorwerken (kost energie!)

Slide 11 - Tekstslide

Onthouden over de Actiepotentiaal:
- Alles of niet: alleen als de membraanpotentiaal boven een drempelwaarde komt, ontstaat er een actiepotentiaal

- Actiepotentiaal = snelle instroom van geladen Na+ deeltjes, snelle uitstroom van geladen K+ deeltjes

- Dit geeft een electrisch stroompje dat je ook kunt meten, bv bij het hart (ECG), bij een spier (EMG) of in het brein (EEG)

- Actiepotentiaal verplaatst zich over de uitloper van het neuron. Dit is dus prikkelgeleiding.

Slide 12 - Tekstslide

ZONDER myelineschede: prikkelgeleiding ongeveer 1 meter per seconde
MET myelineschede: tot wel 100+ meter per seconde

Ziekte Multiple Sclerose (MS): Aantasting myelineschede  -->  slechtere en langzamere prikkelgeleiding --> problemen met motoriek en sensoriek

Slide 13 - Tekstslide

3: communicatie: de synaps

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Onthouden over de Synaps (1):
- Eén of meerdere pre-synaptische neuronen geven via hun axon neurotransmitters (chemische boodschappers) af in de synapsspleet

- Neurotransmitter (sleutel) werkt in op receptor (slot) van het post-synaptisch neuron

- Sommige neurotransmitters exciteren (stimuleren) het post-synaptische neuron: duwen richting een actiepotentiaal

- Andere neurotransmitters inhiberen (remmen) juist: houden ontstaan actiepotentiaal tegen





Slide 16 - Tekstslide

Onthouden over de Synaps (2):
- Ondertussen worden de neurotransmitters ook voortdurend weer opgeruimd uit de synapsspleet 

- De optelsom van alle neurotransmitters die op een bepaald moment op het post-synaptische neuron inwerken bepaalt of op dat moment het post-synaptisch neuron depolariseert (actiepotentiaal) of juist niet.

- Neurotransmitters zijn bv: dopamine, adrenaline, serotonine, acetylcholine, histamine

Slide 17 - Tekstslide

Voorbeelden van beïnvloeding van de synaps (hoef je nu niet uit je hoofd te leren, maar ga je vast ooit tegenkomen)
- Veel medicijnen (maar ook drugs) stimuleren of remmen het afgeven of het opruimen van bepaalde neurotransmitters, of bootsen de effecten van een neurotransmitter na, waardoor prikkels meer of juist minder worden doorgegeven.

- Voorbeeld 1: Veel antidepressiva (SSRI's, bijvoorbeeld Seroxat) remmen de heropname (dus het opruimen uit de synaps) van serotonine --> meer serotonine in de synaps --> betere stemming en minder angst.

- Voorbeeld 2: Methylfenidaat (Ritalin) remt de heropname van dopamine in de prefrontale cortext --> meer dopamine in de synaps --> prefrontale cortex wordt actiever --> prefrontale cortex is een hersengebied dat oa betrokken is bij  het remmen van je impulsen --> vermindering van ADHD symptomen

- Voorbeeld 3: L-Dopa stimuleer t de aanmaak van dopamine --> meer dopamine in de basale kernen (bepaald hersengebiedje) --> patienten met de ziekte van Parkinson kunnen makkelijker bewegingen maken

- Voorbeeld 4: Psilocybine uit paddo's wordt omgezet in psilocine --> psilocine stimuleert serotoninereceptoren --> stemming en waarneming veranderen

Slide 18 - Tekstslide

- Cellichaam van Neuron: ligt in Centraal Zenuwstelsel (ruggemerg of brein)

- Dendriet: uitloper(s) die prikkel naar het cellichaam van het neuron toe geleiden

- Axon: Uitloper (altijd maar 1) die prikkel vanaf het celllichaam af geleidt

- Synaps: hier komt het axon van het ene (pre-synaptische) neuron aan op de dendriet van een ander (post-synapitsch) neuron

Slide 19 - Tekstslide