6.3 Hoe komt de overheid aan geld?

6.3 Hoe komt de overheid aan geld?
Hoofdstuk 6 Wat regelt de overheid?
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

6.3 Hoe komt de overheid aan geld?
Hoofdstuk 6 Wat regelt de overheid?

Slide 1 - Tekstslide

Wat weten we nog/al?

Slide 2 - Tekstslide

Welke sector hoeft geen winst te maken, maar moet wel uitkomen met het beschikbare geld?
A
Commerciële sector
B
Private sector
C
Industriële sector
D
Collectieve sector

Slide 3 - Quizvraag

Wat is sociale zekerheid?
A
Een belastingkorting voor gepensioneerden.
B
Een uitkering van de overheid voor mensen zonder inkomen.
C
Een lening van de overheid voor werklozen.
D
Een subsidie van de overheid voor studenten.

Slide 4 - Quizvraag

Waarvoor worden sociale premies ingehouden op het brutoloon van werknemers?
A
Om de belastingen te verhogen
B
Om werknemers te straffen
C
Om winst voor de overheid te maken
D
Om uitkeringen te betalen

Slide 5 - Quizvraag

Wat is het doel van bedrijven in de particuliere sector?
A
Winst maken
B
Geen winst maken
C
Sociale diensten verlenen
D
Publieke goederen leveren

Slide 6 - Quizvraag

Begrippen paragraaf 6.2
  • Collectieve voorzieningen
  • Collectieve sector
  • Sociale zekerheid
  • Sociale premies
  • Particuliere sector

Slide 7 - Tekstslide

Leerdoelen 6.3
  • Je kunt voorbeelden geven van belastingen die we moeten betalen.
  • Je weet wat btw is en hoe die bij de belastingdienst terechtkomt.
  • Je weet waarom de overheid soms subsidies geeft en waarom de overheid op bepaalde producten accijns heft.
  • Je kunt voorbeelden noemen van niet-belastinginkomsten.

Slide 8 - Tekstslide

Inkomstenbelasting
  • De meeste inkomsten krijgt de overheid uit belastingen.
  • Een belasting is een verplichte bijdrage die burgers en bedrijven aan de overheid betalen.
  • Er zijn verschillende soorten belasting.
  • Iedereen die een inkomen heeft, betaalt inkomstenbelasting.
  • Als je werknemer bent, houdt je werkgever dat in op jouw loon en maakt het over een de belasting dienst.
  • Dat noemen we loonbelasting.

Slide 9 - Tekstslide

Hoe wordt inkomstenbelasting ingehouden voor werknemers?
A
Via loonbelasting
B
Via omzetbelasting
C
Via vermogensbelasting
D
Via winstbelasting

Slide 10 - Quizvraag

Klassikaal vraag 34

Slide 11 - Tekstslide

Btw
  • Als jij iets koopt, betaal je daarvoor de consumentenprijs.
  • Je betaalt niet alleen voor het product, maar je betaalt ook btw.
  • BTW betekent belasting over de toegevoegde waarde.
  • Het is een belasting die de winkelier moet optellen bij de verkoopprijs.
  • Alle btw die de winkelier ontvangt, moet hij weer doorgeven aan de belastingdienst.
  • De verkoopprijs exclusief btw is voor de winkelier zelf.

Slide 12 - Tekstslide

Wat betekent BTW?
A
Betalen voor product
B
Belasting over de toegevoegde waarde
C
Consumentenprijs betalen
D
Winkeliersbelasting

Slide 13 - Quizvraag

Klassikaal vraag 40

Slide 14 - Tekstslide

Subsidie en accijns
  • Als de overheid iets belangrijk vindt, kan ze daar geld voor geven.
  • Een financiële bijdrage van de overheid om mensen of bedrijven te stimuleren, heet een subsidie.
  • In andere gevallen laat de overheid soms extra betalen.
  • Zo heft de overheid accijns op producten die slecht zijn voor je gezondheid of het milieu.
  • Accijns is een extra verbruiksbelasting op bijvoorbeeld alcohol, brandstof of tabak, zodat mensen het minder kopen.

Slide 15 - Tekstslide


Hoe heet een financiële bijdrage van de overheid om mensen of bedrijven te stimuleren?
A
Inkomsten
B
Boete
C
Subsidie
D
Belasting

Slide 16 - Quizvraag

Klassikaal vraag 43

Slide 17 - Tekstslide

Niet-belastingontvangsten
  • De overheid heeft behalve belasting ook nog andere inkomstenbronnen.
  • Zo is de overheid mede-eigenaar van verschillende bedrijven. 
  • De winst van deze bedrijven levert de overheid geld op.
  • Ook de verkoop van aardgas lever(de) de overheid geld op.
  • Ook aan boetes krijgt de overheid geld binnen.
  • Dit noemen we niet-belastingontvangsten.

Slide 18 - Tekstslide

Wat is een voorbeeld van een niet-belastingontvangst
A
Accijns
B
BTW
C
Winst van Unilever
D
Winst van de NS

Slide 19 - Quizvraag

Klassikaal vraag 46

Slide 20 - Tekstslide

Begrippen paragraaf 6.3
  • Belasting
  • Inkomstenbelasting
  • Btw
  • Subsidie
  • Accijns
  • Niet-belastingontvangsten

Slide 21 - Tekstslide

Je kunt nu
  • Je kunt voorbeelden geven van belastingen die we moeten betalen.
  • Je weet wat btw is en hoe die bij de belastingdienst terechtkomt.
  • Je weet waarom de overheid soms subsidies geeft en waarom de overheid op bepaalde producten accijns heft.
  • Je kunt voorbeelden noemen van niet-belastinginkomsten.

Slide 22 - Tekstslide

Aan het werk!
Maken opdrachten 6.3: 34, 35, 36, 37, 38, 39, 40, 41, 42, 43, 44, 45 en 46 
Klaar?
Laten checken bij docent, bij goedkeuring nakijken.
Klaar?  Werk laten zien aan docent.
Veel fout? -> Maken herhalingsopdrachten 6.3
Veel goed? -> Maken plusopdrachten 6.3

 

timer
25:00

Slide 23 - Tekstslide