V4 proeftoets Kapitel 4

Vertaal de volgende woorden in het Duits
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Vertaal de volgende woorden in het Duits

Slide 1 - Tekstslide

De schoolspullen

Slide 2 - Open vraag

De waardering

Slide 3 - Open vraag

Vluchten

Slide 4 - Open vraag

Verzorgd

Slide 5 - Open vraag

Wat mij betreft

Slide 6 - Open vraag

Het excuus

Slide 7 - Open vraag

Het oordeel

Slide 8 - Open vraag

Gênant

Slide 9 - Open vraag

Stiekem

Slide 10 - Open vraag

Vertaal de volgende woorden in het Nederlands

Slide 11 - Tekstslide

Die Redewendung

Slide 12 - Open vraag

Schmunzeln

Slide 13 - Open vraag

Übersiedeln

Slide 14 - Open vraag

Jedenfalls

Slide 15 - Open vraag

Moderieren

Slide 16 - Open vraag

Die Fülle

Slide 17 - Open vraag

Auf Dauer

Slide 18 - Open vraag

Steinreich

Slide 19 - Open vraag

Vul de juiste vorm van het werkwoord in
Tegenwoordige tijd

Slide 20 - Tekstslide

Wie oft (sehen) ______ Sie Ihre Familie noch?

Slide 21 - Open vraag

Welches Buch (lesen) _____ ihr im Moment?

Slide 22 - Open vraag

Er (werfen) ______ den Müll in den Mülleimer.

Slide 23 - Open vraag

Du (schlagen) ______ ihn doch nicht!

Slide 24 - Open vraag

Vul de juiste vorm van het werkwoord in
Verleden tijd

Slide 25 - Tekstslide

Goethe (schreiben) _____ das Buch "Faust".

Slide 26 - Open vraag

Ich (schwimmen) _____ gestern 3 Stunden lang.

Slide 27 - Open vraag

Wir (bleiben) _____ gestern bis 23 Uhr in der Disko.

Slide 28 - Open vraag

Ihr (lesen) _____ das Buch "Effi Briest" von Theodor Fontane.

Slide 29 - Open vraag

Mein Bruder (treffen) _____ gestern seine Freundin wieder.

Slide 30 - Open vraag

Vul de juiste vorm van het werkwoord in
Tegenwoordige tijd

Modale werkwoorden

Slide 31 - Tekstslide

Stefan (zou graag willen) _____ gern ins Ausland reisen.

Slide 32 - Open vraag

Ich (mogen) ____ noch nicht alleine autofahren

Slide 33 - Open vraag

Wir (kunnen) ______ nicht früher nach Hause gehen.

Slide 34 - Open vraag

Mama sagt, ich (moeten) _____ die Wäsche aufhängen.

Slide 35 - Open vraag

Ihr (weten) _____ doch wie spät es ist?

Slide 36 - Open vraag

Vul de juiste vorm van het werkwoord in
Verleden tijd

Modale werkwoorden

Slide 37 - Tekstslide

Er (kunnen) _____ voriges Jahr nicht seine Examen machen.

Slide 38 - Open vraag

Sie (mv) (weten) ______ nicht, welche Richtung sie gehen sollten.

Slide 39 - Open vraag

Ich (mogen) _____ als ich 16 war, noch kein Auto fahren.

Slide 40 - Open vraag

Wir (moeten) ______ vom Lehrer jeden Tag 2 Seiten lesen.

Slide 41 - Open vraag

Du (houden van) ______ nie Kartoffeln.

Slide 42 - Open vraag