Werkwoordspelling leerjaar 3

Startopdracht 
 Maak het werkblad! Ben je klaar? Lees de tekst op je tafel
Pluspunt voor 10 minuten bezig





timer
10:00
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Startopdracht 
 Maak het werkblad! Ben je klaar? Lees de tekst op je tafel
Pluspunt voor 10 minuten bezig





timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?
  • startopdracht nabespreken         5 min  
  • schoolwerk nabespreken              5 min
  • lesdoelen                                               1 min
  • werkwoordspelling  uitleg          5 min
  • Pauze                                                     5 min                    
  • Lezen in Wild                                      15 min
  • beterspellen of Lingo                    10 min

Slide 2 - Tekstslide

Na de les
  • Weet je wat het verschil is tussen een voltooid deelwoord en hoe je deze bijvoeglijk gebruikt
  • Je weet hoe je Engelse werkwoorden vervoegd
  • Je weet wat de feestdag Chanoeka is
  • Je hebt gelezen in 'Wild' en aantekeningen hierbij gemaakt in je schrift

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Weet je het nog?
Hoe vind je de persoonsvorm?
  1. In een andere tijd zetten (tegenwoordige of verleden tijd)
  2. Enkelvoud naar meervoud zetten of andersom
  3. De zin vragend maken 
Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.

Wat is een voltooid deelwoord?
1.  Als je wilt vertellen dat iets al gebeurd is of gedaan is
2. Het hoort bij het werkwoordelijk gezegde. Bijvoorbeeld ik heb gefietst
Moet het met een d of t? Maak het langer (gebruik je oren!) of gebruik het 't kofschip - x




Slide 5 - Tekstslide

Persoonsvorm TT
ik, .... jij
Persoonsvorm TT
ik, .... jij 

jij 

hij/zij/het 

meervoud 
ik-vorm/stam

ik-vorm + t

ik-vorm + t

'infinitief' 
fiets      word      loop 

fietst    wordt      loopt

fietst     wordt      loopt

fietsen  worden  lopen

Slide 6 - Tekstslide

Persoonsvorm VT
Twee soorten werkwoorden:
  1. Klankveranderende werkwoorden De onregelmatige werkwoorden moet je kennen. Er komt in de verleden tijd nooit meer een -t of -d achter! Hij liep. Hij sprak. Hij werd. 
  2. Werkwoorden +te(n) of + de(n)

    Bij regelmatige werkwoorden moet je bepalen of er -te(n) of +de(n) toegevoegd moet worden. Gebruik daarvoor 't ex Kofschip.


Slide 7 - Tekstslide

Voltooid deelwoord 
Twee soorten werkwoorden:
  1. Klankveranderende werkwoorden (sterke werkwoorden). Deze moet je kennen.

  2. Voltooid deelwoord op -t of -d (zwakke werkwoorden).Om te bepalen of er een -t of -d achter het werkwoord staat, gebruik je 't ex kofschip. Je kunt ook kijken naar de verleden tijd van het werkwoord. wandelde > gewandeld, fietste > gefietst


Slide 8 - Tekstslide

Engelse werkwoorden

  • Engelse werkwoorden vervoeg je op dezelfde manier als Nederlandse werkwoorden.
  • Let op: Bij saven, timen en daten eindigt de stam op -e.
  • We 'vernederlandsen' de Engelse werkwoorden, behalve als je daardoor een verkeerde uitspraak krijgt.

Slide 9 - Tekstslide

Werkwoordspelling Schema 
Is het werkwoord een PV?
Ja
Nee
   TT                    VT                      VT DW                   INF 
ik, ...jij: ik-vorm

jij, hij, zij, het : ik-vorm +t

MV: 'infinitief'
Onregelmatig

ik-vorm +te(n)
ik-vorm +de(n)
(kofschip!)
D of een T?
't ex kofschip
hele werkwoord

Slide 10 - Tekstslide

Hoe zit dat?
  • Bij het werkwoord saven eindigt de stam op een -e
  • -> save (spreek uit: seef)
  • De v van save zit niet in het 'T eX KoFSCHiP
  • Daarom krijg je in de verleden tijd -de of - den

Ik save                 Ik savede                Ik heb gesaved
Hij savet             Wij saveden

Slide 11 - Tekstslide

De leerling ... het document gisteren op haar Chromebook.
(saven)
A
savde
B
savede
C
savete
D
savte

Slide 12 - Quizvraag

Bij de meeste werkwoorden  werkt het dus hetzelfde als bij de Nederlandse werkwoorden.

Slide 13 - Tekstslide

maar..... let op goed de uitspraak: dan   -n

Slide 14 - Tekstslide

Maxime (stressen) gister flink na zijn toets
A
stresste
B
streste
C
stressde
D
stresde

Slide 15 - Quizvraag

Heb jij vorige week ook (flyeren) voor het goede doel?
A
geflyeret
B
geflyert
C
geflyered
D
geflyerd

Slide 16 - Quizvraag

De lesdoelen
  • Weet je wanneer een woord eindigt op 'dt'.
  • Weet je wanneer een woord eindigt op een 't' en wanneer een woord eindigt op een 'd'.


Slide 17 - Tekstslide

schoolwerk Nederlands
Vrijdag 15 december
2/3e uur: M. Opdr. 1 t/m 4 (blz. 84-85)

Lezen in Wild, maak aantekeningen
timer
7:00

Slide 18 - Tekstslide

BETERSPELLEN

Slide 19 - Tekstslide

Lezen in Wild
timer
15:00

Slide 20 - Tekstslide