Werkwoordspelling les 2

Startopdracht 
Lezen in stilte.





timer
15:00
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Startopdracht 
Lezen in stilte.





timer
15:00

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?

  • lesdoelen                                               1 min
  • werkwoordspelling  uitleg          25 min
  • werkblad maken                              10 min
  • werkblad nabespreken                  5 min                    
  • schoolwerk                                          3 min
  • beterspellen                                      10 min

Slide 2 - Tekstslide

Na de les
  • Weet je wanneer een woord eindigt op 'dt'.
  • Weet je wanneer een woord eindigt op een 't' en wanneer een woord eindigt op een 'd'.

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Wat heb je nodig?
- Wisbordje 
- Schrift
- Pen

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Weet je het nog?
Hoe vind je de persoonsvorm?
  1. In een andere tijd zetten (tegenwoordige of verleden tijd)
  2. Enkelvoud naar meervoud zetten of andersom
  3. De zin vragend maken 
Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.

Wat is een voltooid deelwoord?
1.  Als je wilt vertellen dat iets al gebeurd is of gedaan is
2. Het hoort bij het werkwoordelijk gezegde. Bijvoorbeeld ik heb gefietst
Moet het met een d of t? Maak het langer (gebruik je oren!) of gebruik het 't kofschip - x




Slide 7 - Tekstslide

Persoonsvorm
  • De persoonsvorm kan voorkomen in de tegenwoordige tijd en in de verleden tijd. Bij deze tijden horen verschillende regels.

  • Daarnaast bestaan er sterke (onregelmatig) en zwakke (regelmatig) werkwoorden.

Slide 8 - Tekstslide

Persoonsvorm TT
ik, .... jij
Persoonsvorm TT
ik, .... jij 

jij 

hij/zij/het 

meervoud 
ik-vorm/stam

ik-vorm + t

ik-vorm + t

'infinitief' 
fiets      word      loop 

fietst    wordt      loopt

fietst     wordt      loopt

fietsen  worden  lopen

Slide 9 - Tekstslide

Persoonsvorm VT
Twee soorten werkwoorden:
  1. Klankveranderende werkwoorden De onregelmatige werkwoorden moet je kennen. Er komt in de verleden tijd nooit meer een -t of -d achter! Hij liep. Hij sprak. Hij werd. 
  2. Werkwoorden +te(n) of + de(n)

    Bij regelmatige werkwoorden moet je bepalen of er -te(n) of +de(n) toegevoegd moet worden. Gebruik daarvoor 't ex Kofschip.


Slide 10 - Tekstslide

Voltooid deelwoord 
Twee soorten werkwoorden:
  1. Klankveranderende werkwoorden (sterke werkwoorden). Deze moet je kennen.

  2. Voltooid deelwoord op -t of -d (zwakke werkwoorden).Om te bepalen of er een -t of -d achter het werkwoord staat, gebruik je 't ex kofschip. Je kunt ook kijken naar de verleden tijd van het werkwoord. wandelde > gewandeld, fietste > gefietst


Slide 11 - Tekstslide

Engelse werkwoorden

  • Engelse werkwoorden vervoeg je op dezelfde manier als Nederlandse werkwoorden.
  • Let op: Bij saven, timen en daten eindigt de stam op -e.
  • We 'vernederlandsen' de Engelse werkwoorden, behalve als je daardoor een verkeerde uitspraak krijgt.

Slide 12 - Tekstslide

Werkwoordspelling Schema 
Is het werkwoord een PV?
Ja
Nee
   TT                    VT                      VT DW                   INF 
ik, ...jij: ik-vorm

jij, hij, zij, het : ik-vorm +t

MV: 'infinitief'
Onregelmatig

ik-vorm +te(n)
ik-vorm +de(n)
(kofschip!)
D of een T?
't ex kofschip
hele werkwoord

Slide 13 - Tekstslide

Hoe zit dat?
  • Bij het werkwoord saven eindigt de stam op een -e
  • -> save (spreek uit: seef)
  • De v van save zit niet in het 'T eX KoFSCHiP
  • Daarom krijg je in de verleden tijd -de of - den

Ik save                 Ik savede                Ik heb gesaved
Hij savet             Wij saveden

Slide 14 - Tekstslide

De leerling ... het document gisteren op haar Chromebook.
(saven)
A
savde
B
savede
C
savete
D
savte

Slide 15 - Quizvraag

Bij de meeste werkwoorden  werkt het dus hetzelfde als bij de Nederlandse werkwoorden.

Slide 16 - Tekstslide

maar..... let op goed de uitspraak: dan   -n

Slide 17 - Tekstslide

Maxime (stressen) gister flink na zijn toets
A
stresste
B
streste
C
stressde
D
stresde

Slide 18 - Quizvraag

Heb jij vorige week ook (flyeren) voor het goede doel?
A
geflyeret
B
geflyert
C
geflyered
D
geflyerd

Slide 19 - Quizvraag

Maken opdracht 1 t/m 3
In stilte! Heb je een vraag? 
Steek je vinger op.
timer
15:00

Slide 20 - Tekstslide

De lesdoelen
  • Weet je wanneer een woord eindigt op 'dt'.
  • Weet je wanneer een woord eindigt op een 't' en wanneer een woord eindigt op een 'd'.


Slide 21 - Tekstslide

Schoolwerk
Maken: opdracht 4 (blz 243)
Leren: theorie (blz 242)

Slide 22 - Tekstslide

BETERSPELLEN

Slide 23 - Tekstslide