Over Taal Blok 3 1KT

Over Taal - Blok 3
1KT
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Over Taal - Blok 3
1KT

Slide 1 - Tekstslide

Welke term komt
er vandaag aan bod?

Slide 2 - Open vraag

Theorie (woordenboek gebruiken: grondwoorden)
= de basisvorm van een woord. Deze zoek je op in het woordenboek.


bij werkwoorden
grondwoord = het hele werkwoord
bij zelfstandige naamwoorden
grondwoord = het enkelvoud
bij sommige andere woorden
de kortste vorm

Slide 3 - Tekstslide

Wat is het grondwoord van het woord 'bevond'?

De jongen bevond zich nog in het lege klaslokaal.

Slide 4 - Open vraag

Wat is het grondwoord van het woord 'beverig'?

De oude man had een brief geschreven, maar door zijn beverig handschrift was het niet te lezen.

Slide 5 - Open vraag

Wat is het grondwoord van het woord 'cadeautjes'

De cadeautjes werden uitgedeeld bij binnekomst.

Slide 6 - Open vraag

Theorie (trappen van vergelijking)
Je maakt trappen 
van vergelijking 
door -er en -st 
achter het grondwoord 
te zetten.

Slide 7 - Tekstslide

Welke drie trappen van vergelijking zijn er? Nummer ze.

Slide 8 - Open vraag

Mijn zus is (jong).
A
stellende trap
B
vergrotende trap
C
overtreffende trap

Slide 9 - Quizvraag

Mijn broer is (jonger).
A
stellende trap
B
vergrotende trap
C
overtreffende trap

Slide 10 - Quizvraag

Ik ben het (jongst).
A
stellende trap
B
vergrotende trap
C
overtreffende trap

Slide 11 - Quizvraag

Het huis van de buren is nog (kleiner).
A
stellende trap
B
vergrotende trap
C
overtreffende trap

Slide 12 - Quizvraag

Ons huis is (klein).
A
stellende trap
B
vergrotende trap
C
overtreffende trap

Slide 13 - Quizvraag

Het huis aan de overkant is het (kleinst).
A
stellende trap
B
vergrotende trap
C
overtreffende trap

Slide 14 - Quizvraag

Zijn laptoptas zit vol met eten.

Hoe noem je het woord 'laptoptas'?

Slide 15 - Open vraag

De vruchtentaart is een taart, gemaakt van vruchten.

Naar welk deel van het woord kijk je als je de betekenis wilt weten?
A
vruchten
B
taart

Slide 16 - Quizvraag

Een bosvrucht is een vrucht die in het bos groeit.

Wat is hier de samenstelling?

Slide 17 - Open vraag

Een bosvrucht is een vrucht die in het bos groeit.

Naar welk deel van het woord kijk je als je de betekenis wilt weten?
A
bos
B
vrucht

Slide 18 - Quizvraag

Theorie
(
stappenplan moeilijke woorden)

Als je een stukje terug of verder leest, zie je vaak:
  • een woord dat ongeveer hetzelfde betekent;
  • een uitleg of omschrijving van het moeilijke woord;
  • een woord dat het tegenovergestelde betekent.

Slide 19 - Tekstslide

En nu werken jullie!

Slide 20 - Tekstslide