Blok 3.4 B Over Taal grondwoorden, trappen van, samenstellingen 1BK
Blok 3.4 Over Taal
Pak je chromebook
Pak je leesboek en ga rustig lezen
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 1
In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Onderdelen in deze les
Blok 3.4 Over Taal
Pak je chromebook
Pak je leesboek en ga rustig lezen
Slide 1 - Tekstslide
Blok 3.4 Over taal
3.4 B Kijk naar taal
- Grondwoorden
- Trappen van vergelijking
- Samenstelling
Slide 2 - Tekstslide
begrijp je de betekenis van verschillende schooltaalwoorden
begrijp je de betekenis van verschillende woorden uit teksten
kun je de betekenis van woorden vinden door ervoor of erna te lezen
kun je grondwoorden in een woordenboek gebruiken
kun je uitleggen wat trappen van vergelijking zijn.
kun je samenstellingen in een zin vinden.
3.4 B Over taal - Na deze paragraaf
Slide 3 - Tekstslide
Welke stappen zet je wanneer je een moeilijk woord tegenkomt?
3.4 B Over taal
Even herhalen : Stappenplan moeilijke woorden.
Slide 4 - Tekstslide
3.4 B Over taal
Als je bij het lezen een moeilijk woord tegenkomt, kun je het opzoeken in een woordenboek.
Vaak is dat niet nodig. Gebruik bij woorden die je niet begrijpt, het stappenplan Moeilijke woorden.
Slide 5 - Tekstslide
Wat is de betekenis van het woord 'animo' in de zin:
De brugklas disco gaat niet door. Jammer dat er niet genoeg animo is. Blijkbaar hebben veel leerlingen er niet zo veel zin in.
Slide 6 - Open vraag
De brugklas disco gaat niet door. Jammer dat er niet genoeg animo is. Blijkbaar hebben veel leerlingen er niet zo veel zin in.
Hoe wist je de betekenis van het woord?
A
ervoor of erna stond een woord dat hetzelfde betekende
B
ervoor of erna stond de uitleg of omschrijving van het woord
C
ervoor of erna stond het tegenovergestelde
Slide 7 - Quizvraag
Wat is de betekenis van het woord 'duelleerde' in de zin:
Hij duelleerde tegen een beruchte tegenstander. Maar wist je dat vroeger een tweegevecht verboden was?
Slide 8 - Open vraag
Hij duelleerde tegen een beruchte tegenstander. Maar wist je dat vroeger een tweegevecht verboden was?
Hoe wist je de betekenis van het woord?
A
ervoor of erna stond een woord dat hetzelfde betekende
B
ervoor of erna stond de uitleg of omschrijving van het woord
C
ervoor of erna stond het tegenovergestelde
Slide 9 - Quizvraag
Welk woord herkende je in het woord: duelleerde?
Slide 10 - Open vraag
duelleerde
grondwoord: duelleren of duel
een grondwoord is de basisvorm van een woord.
Slide 11 - Tekstslide
Grondwoord
Woorden kunnen verschillende vormen hebben.
In het woordenboek zoek je altijd naar het een grondwoord.
Slide 12 - Tekstslide
3.4 B grondwoorden
1. Bij werkwoorden is het altijd het hele werkwoord. (gegeven=> geven) 2. Bij zelfstandig naamwoorden is het altijd het enkelvoud, nooit het verkleinwoord. (parapluutje => paraplu
3. Bij sommige woorden zoek je de kortste vorm. (magerige => mager)
Slide 13 - Tekstslide
Grondwoord
Grondwoord is het woord zoals het in het woordenboek staat.
Slide 14 - Tekstslide
Wat is het grondwoord van het woord 'bevond'?
De jongen bevond zich nog in het lege klaslokaal.
Slide 15 - Open vraag
Wat is het grondwoord van het woord 'beverig'?
De oude man had een brief geschreven, maar door zijn beverig handschrift was het niet te lezen.
Slide 16 - Open vraag
Wat is het grondwoord van het woord 'cadeautjes'
De cadeautjes werden uitgedeeld bij binnenkomst.
Slide 17 - Open vraag
Wat is het grondwoord van het woord 'gemolken'
De koeien werden nog met de hand gemolken.
Slide 18 - Open vraag
3.4 B Trappen van vergelijking
Overtreffende trap
kleinst
langzaamst
vergrotende trap
kleiner
langzamer
Stellende trap
klein
langzaam
Slide 19 - Tekstslide
Mijn zus is jong. Mijn broer is jonger. Ik ben het jongst.
Ons huis is klein. Het huis van de buren is nog kleiner. Het huis aan de overkant is het kleinst.
3.4 B Trappen van vergelijking
Voorbeeld: hoog – hoger – hoogst
stil – stiller – stilst
Slide 20 - Tekstslide
Trappen van vergelijking
snel
sneller
snelst
stellende trap
vergrotende trap
overtreffende trap
Slide 21 - Tekstslide
Slide 22 - Video
Sommige woorden kun je aan elkaar vastplakken. Van laptop en tas kun je een nieuw woord maken: Zo’n woord heet een samenstelling. Als je wilt weten wat de betekenis van een samenstelling is, kijk je naar het laatste woord van de samenstelling. Dat laatste woord zegt wat het is. Het eerste woord vertelt er iets extra’s over.
3.4 B Samenstellingen
Voorbeeld: Een vruchtentaart is een taart, gemaakt met vruchten
Een bosvrucht is een vrucht die in het bos groeit.