les 12 - P2 - dinsdag 16 januari 2024
1 / 30
Lesduur is: 60 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Wat is de stam van het werkwoord 'trabajar'
A
trabajo
B
trabaja
C
trabaj
D
trabajamos
Slide 3 - Quizvraag
Maak een kloppende, Spaans zin waarin je een vorm van het werkwoord 'estar' gebruikt.
Slide 4 - Open vraag
Schrijf iets op waar je
níet van houdt!
níet van houdt!
Slide 5 - Woordweb
Het werkwoord 'poder' betekent:
A
willen
B
kunnen
C
gaan
D
uitblinken
Slide 6 - Quizvraag
Hoe zeg je in het Spaans:
Ik kan morgen niet werken
Ik kan morgen niet werken
Slide 7 - Open vraag
Geef antwoord op de vraag:
¿Cómo estás?
¿Cómo estás?
Slide 8 - Open vraag
Dagen van de week
Lunes
martes
miércoles
jueves
viernes
sábado
domingo
maandag
dinsdag
woensdag
donderdag
vrijdag
zaterdag
zondag
Slide 9 - Sleepvraag
Juan vive en la calle Rodríguez.
Wat betekent 'calle'?
Wat betekent 'calle'?
A
stad
B
plaats
C
dorp
D
straat
Slide 10 - Quizvraag
Schrijf twee werkwoorden
op die eindigen op -ar
op die eindigen op -ar
Slide 11 - Woordweb
Schrijf twee woorden op die te maken hebben met persoonlijke gegevens (naam, adres, woonplaats, tel.nr., etc.)
Slide 12 - Open vraag
Querer
Poder
Ser
Tener
Hablar
Kunnen / mogen
Willen
Spreken
Hebben
Zijn
Slide 13 - Sleepvraag
Wat is de complete naam van deze jongen? erre - a - u - ele
Slide 14 - Open vraag
eme - a - equis - i - eme - e
Wat is de naam van deze persoon?
Wat is de naam van deze persoon?
A
Max
B
Maxime
C
Maxima
D
Maxwell
Slide 15 - Quizvraag
cuarenta y ocho
noventa y dos
dos
veintiocho
sesenta y siete
2
28
35
48
59
67
76
95
Slide 16 - Sleepvraag
Welke zin is juist?
A
No me gustan la pizza
B
No me gusta las sopas
C
No me gusta estudiar
D
No me gustan trabajar
Slide 17 - Quizvraag
Vertaal naar het Spaans:
Ik woon in Rotterdam
Ik woon in Rotterdam
Slide 18 - Open vraag
'Correo eléctronico'
betekent:
betekent:
Slide 19 - Woordweb
ESTAR = ZICH BEVINDEN
ESTOY
ESTÁS
ESTÁ
ÉL
TÚ
YO
Slide 20 - Sleepvraag
Het werkwoord 'hebben' is in het Spaans:
A
SER
B
ESCRIBIR
C
HABLAR
D
TENER
Slide 21 - Quizvraag
Vertaal naar het Spaans:
Ik heb twee broers en zussen.
Ik heb twee broers en zussen.
Slide 22 - Open vraag
Hoe vraag je in het Spaans:
Hoe oud ben je?
Hoe oud ben je?
Slide 23 - Woordweb
Welk(e) lidwoord(en) kunnen voor dit zelfstandig naamwoord?
amiga
/
...
...
el
los
la
las
un
unos
una
unas
Slide 24 - Sleepvraag
Welke zin is correct?
A
La sopa está calienta
B
La comida está rico
C
La pizza está delicioso
D
La sopa está deliciosa
Slide 25 - Quizvraag
Mañana es sábado.
Welke dag is het morgen?
Welke dag is het morgen?
A
zaterdag
B
zondag
C
vrijdag
D
donderdag
Slide 26 - Quizvraag
2. Tú / muchos amigos.
1. Yo / en el restaurante.
3. Juan / / Argentino..
4. Nosotros / 22 años.
[estoy ]
[soy]
[estás]
[tienes]
[tiene]
[está]
[tenemos]
[somos]
[es]
