In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Nederlands
Spelling 1.8
Week 5, les 1
Slide 1 - Tekstslide
Programma
Lezen (10 min)
Woorden
1.8 Spelling
Evaluatie/vragen
Slide 2 - Tekstslide
timer
10:00
Slide 3 - Tekstslide
1.
Eerste woord = betekenis
Een zin met woord 1 erin, meestal wat langer dan dit.
2.
Eerste woord = betekenis
Een zin met woord 1 erin, meestal wat langer dan dit.
15) advies
16) toelichten
Welk advies zou jij je klasgenoot geven?
Geef antwoord op de vraag en licht hem toe.
Woorden voor vandaag
Slide 4 - Tekstslide
1.
Eerste woord = betekenis
Een zin met woord 1 erin, meestal wat langer dan dit.
2.
Eerste woord = betekenis
Een zin met woord 1 erin, meestal wat langer dan dit.
15) advies
16) toelichten
Raad, tip
Uitleggen
Welk advies zou jij je klasgenoot geven?
Geef antwoord op de vraag en licht hem toe.
Woorden voor vandaag
Slide 5 - Tekstslide
Doelstelling
Na deze les:
weet je wanneer je leestekens en aanhalingstekens gebruikt
weet je dat leestekens een tekst beter leesbaar maken
Slide 6 - Tekstslide
Waarom leestekens?
WIE MIJ EEN BEETJE KENT WEET DAT OP TIJD ZIJN NIET HELEMAAL MIJN DING IS STERKER NOG IK BEN EEN REGELRECHTE RAMP OP HET GEBIED VAN DEADLINES AFSPRAKEN EN TIJDSCHEMAS OP DE BASISSCHOOL GING IK ALTIJD PAS VAN HUIS WEG WANNEER IK DE BEL IN DE VERTE AL HOORDE GAAN
Slide 7 - Tekstslide
Waarom leestekens?
"Wie mij een beetje kent, weet dat op tijd zijn niet helemaal mijn ding is. Sterker nog, ik ben een regelrechte ramp op het gebied van deadlines, afspraken en tijdschema's! Op de basisschool ging ik altijd pas van huis weg wanneer ik de bel in de verte al hoorde gaan."
Slide 8 - Tekstslide
Een zin eindigt altijd met een punt.
A
juist
B
onjuist
Slide 9 - Quizvraag
Leestekens maken het lezen makkelijker.
A
juist
B
onjuist
Slide 10 - Quizvraag
Een uitroepteken gebruik je bij een vraag.
A
juist
B
onjuist
Slide 11 - Quizvraag
Als je een aantal dingen opsomt, zet je daar één of meer komma's tussen.
A
juist
B
onjuist
Slide 12 - Quizvraag
Als je iemand aanspreekt, zet je een uitroepteken achter zijn of haar naam.
A
juist
B
onjuist
Slide 13 - Quizvraag
Tussen twee persoonsvormen zet je een komma.
A
juist
B
onjuist
Slide 14 - Quizvraag
Voor woorden zoals want, maar of omdat zet je een komma.
A
juist
B
onjuist
Slide 15 - Quizvraag
Aanhalingstekens gebruik je als je een gesprek opschrijft.
A
juist
B
onjuist
Slide 16 - Quizvraag
Aanhalingstekens gebruik je als je een een stukje tekst letterlijk overneemt.
A
juist
B
onjuist
Slide 17 - Quizvraag
Als je een woord speciale aandacht wilt geven, moet je geen aanhalingstekens gebruiken.
A
juist
B
onjuist
Slide 18 - Quizvraag
Paragraaf 1.8
Lees in de Lesstof op je Ipad:
leestekens
aanhalingstekens
in stilte voor jezelf
timer
3:00
Slide 19 - Tekstslide
DOEL: Testen of we de stellingen nu beter kunnen maken, na het lezen van de lesstof.
HOE: In Talent Online op je Ipad
HULP: Lesstof en overleg met je buur!
WAT:
Maak opdracht 4 en 5 van paragraaf 1.8
timer
3:00
Slide 20 - Tekstslide
Leestekens
punt
komma
vraagteken
uitroepteken
aanhalingstekens
Wil je weten hoe het zit? Kijk bij Lesstof!
Slide 21 - Tekstslide
DOEL: Weten wanneer je leestekens (punt, uitroepteken, vraagteken en komma) en aanhalingstekens gebruikt.
HOE: In Talent Online op je Ipad
HULP: Lesstof
WAT:
Maak opdracht 6 t/m 10 van paragraaf 1.8
timer
30:00
Slide 22 - Tekstslide
Huiswerkcheck vrijdag
In Talent Online op je Ipad:
1.8 Opdracht 6 t/m 10
1.8 Opdracht 11 t/m 15
Slide 23 - Tekstslide
Wanneer gebruik je...
punten?
uitroeptekens?
vraagtekens?
komma's?
aanhalingstekens?
Slide 24 - Tekstslide
Waarom is het belangrijk om leestekens te gebruiken?