Les 29: leestekens 1.8
1 / 27
Lesduur is: 50 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
Een zin eindigt altijd met een punt.
A
juist
B
onjuist
Slide 8 - Quizvraag
Leestekens maken het lezen makkelijker.
A
juist
B
onjuist
Slide 9 - Quizvraag
Een uitroepteken gebruik je bij een vraag.
A
juist
B
onjuist
Slide 10 - Quizvraag
Als je een aantal dingen opsomt, zet je daar één of meer komma's tussen.
A
juist
B
onjuist
Slide 11 - Quizvraag
Als je iemand aanspreekt, zet je een uitroepteken achter zijn of haar naam.
A
juist
B
onjuist
Slide 12 - Quizvraag
Tussen twee persoonsvormen zet je een komma.
A
juist
B
onjuist
Slide 13 - Quizvraag
Voor woorden zoals want, maar of omdat zet je een komma.
A
juist
B
onjuist
Slide 14 - Quizvraag
Aanhalingstekens gebruik je als je een gesprek opschrijft.
A
juist
B
onjuist
Slide 15 - Quizvraag
Aanhalingstekens gebruik je als je een een stukje tekst letterlijk overneemt.
A
juist
B
onjuist
Slide 16 - Quizvraag
Als je een woord speciale aandacht wilt geven, moet je geen aanhalingstekens gebruiken.
A
juist
B
onjuist
