L11:Kortfilm Alma

pag. 121
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

pag. 121

Slide 1 - Tekstslide

Welke film?
Topische vragen:

Wat zie je?
Welke kledij draagt hij?
Waarover gaat de film?
Wanneer speelt het zich af?

Slide 2 - Tekstslide

Troy
  • over de Trojaanse Oorlog, gebaseerd op de Ilias en de Odyssee van Homerus
  • Griekse mythologie

  • Tijdsperiode: 1200 v.C./ middeleeuwen

Slide 3 - Tekstslide

Welke term gebruiken we om aan te tonen dat een verhaal zich in een bepaalde periode afspeelt?
A
vertelde tijd
B
verteltijd
C
vroeger
D
kalendertijd

Slide 4 - Quizvraag

Wat klopt er niet op deze foto?

Slide 5 - Tekstslide

Kennen jullie de juiste term die wijst op fouten tegen de kalendertijd?
A
kalenderfout
B
anachronisme
C
niet-chronologisch
D
montagefout

Slide 6 - Quizvraag

Wordt een verhaal altijd in de juiste volgorde verteld?
A
Ja
B
nee

Slide 7 - Quizvraag

Herhaling verhaalelementen
  • tijd
  • personages
  • sfeer en spanningsopbouw

Slide 8 - Tekstslide

Tijd
literaire term

Slide 9 - Tekstslide

Flashback:
De lezer of kijker wordt tijdens een flashback mee teruggenomen in het verleden, vaak met het doel de situatie in het heden te verklaren of daar een bepaalde visie op te geven.
Flashforward:
De verteller vertelt iets over de (nabije of verre) toekomst.

Het is een techniek die in literatuur en film vaak wordt toegepast om de lezer/kijker een blik in de (verre) toekomst van een verhaal te geven. Zo’n vooruitwijzing is in principe alleen mogelijk als een auctoriale verteller het verhaal rapporteert.

Slide 10 - Tekstslide

Flashback:

De lezer of kijker wordt tijdens een flashback mee teruggenomen in het verleden,

vaak met het doel de situatie in het heden te verklaren of daar een bepaalde visie op te geven.
Flashforward:

De lezer of kijker wordt tijdens een flashback meegenomen naar de toekomst.

Het is een techniek die in literatuur en film vaak wordt toegepast om de lezer/kijker een blik in de (verre) toekomst van een verhaal te geven.  rapporteert.
Tijd

Slide 11 - Tekstslide

Een verhaalstructuur kan in verschillende tijdsindelingen opgebouwd worden:

  • chronologisch: 
      begin - midden - einde

  • niet-chronologisch: midden - flashback - begin - flashforward - einde (...)

Tijd

Slide 12 - Tekstslide

pag. 121-122
vraag 1-2-3

Slide 13 - Tekstslide

Voorspel 3 dingen dien in de film zullen voorkomen.

Slide 14 - Tekstslide

Verwacht je een droevige of vrolijke film?
Droevig
Vrolijk

Slide 15 - Poll

Slide 16 - Video

Vul vragen 2.1 t.e.m. 2.4 in.
Individueel
pag. 122
timer
7:00

Slide 17 - Tekstslide

Vond je het einde verrassend?
Waarom wel (niet)

Slide 18 - Tekstslide

Personages
  • protagonist
  • antagonist
  • nevenpersonage
  • vol en vlak karakter
literaire term
kennen

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

hoofdrolspeler
Alma
antagonist
de pop die op haar lijkt
nevenpersonage
de andere poppen, zoals het fietsende jongetje

Slide 21 - Sleepvraag

Welk soort personage is Alma?
vlak personage
rond personage

Slide 22 - Sleepvraag

vol karakter

Als lezer/kijker weet je wat dit personage denkt en voelt. Je leeft met het personage (emotioneel) mee.



personages
Vlak karakter

Als lezer/kijker weet je niet wat er in dit personage zijn hoofd omgaat. Je weet niet wat hij denkt en/of voelt.

De meeste stripfiguren zijn vlakke personages.

Slide 23 - Tekstslide

Tijd
Maak oefening 3.4
Zet de scenes in de juiste volgorde.
Duo
pag. 124-125
timer
10:00

Slide 24 - Tekstslide

Vul aan:
pag. 126
  • chronologische
  • flashbacks                             flashforwards
  •  zes minuten
  • vertelde tijd
  • ongeveer zes minuten
  • alles exact beleven zoals Alma. We ontdekken samen met haar wat er gebeurt en het voelt alsof we er bij zijn.

Slide 25 - Tekstslide

Tijd
  • flashback/flashforward
  • verteltijd/vertelde tijd
  • chronologisch/ niet-chronologisch
literaire term
kennen

Slide 26 - Tekstslide

Sfeer en spanningsopbouw
literaire term

Slide 27 - Tekstslide

Sfeer en spanningsopbouw 
Maak oefening 6 t.e.m. 10
Extra: 11 en 12
pag. 126
Duo
timer
7:00

Slide 28 - Tekstslide

oplossingen oef 6 t.e.m. 10
6. Beschrijf de sfeer die in het verhaal wordt opgeroepen.
  • Er hangt een mysterieuze en onheilspellende sfeer.

7. Geef 2 dingen die je ziet die voor sfeer zorgen.
  • Het straatje oogt grauw, er hangen oude posters aan de muur. De kleuren zijn dof en grijs, behalve de kleren van het meisje en de poppen. In de winkel is het donker. Met wat verbeelding ziet het raam van de winkel eruit als een akelige mond.

pag. 126

Slide 29 - Tekstslide

oplossingen oef 6 t.e.m. 10
8. Geef 2 andere zaken die zorgen voor spanning en sfeer in het verhaal.
  • De muziek: de scherpe trage tonen en haast valse melodie voelen dreigend aan.
  • Alle geluiden zijn nadrukkelijk aanwezig, ze doen je als kijker opschrikken: bv. de pop die verschijnt, de voetstappen, de klink, de krakende deur... 

9. In Alma wordt niet gesproken. Zou dialoog de film sterker maken? Waarom (niet)
  • persoonlijk antwoord

pag. 126

Slide 30 - Tekstslide

oplossingen oef 6 t.e.m. 10
10. Duid de term aan die op dit verhaal van toepassing is.
  • gesloten einde

Slide 31 - Tekstslide

Sfeer en spanningsopbouw
 -> Welke elementen zorgen voor een bepaalde sfeer/spanning? (Omgeving, weer, geluid, kledij...)
literaire term
Kunnen beschrijven

Slide 32 - Tekstslide

Quiz

Slide 33 - Tekstslide

Wat is een protagonist?
A
verteller
B
hoofdrolspeler
C
een figurant
D
tegenspeler

Slide 34 - Quizvraag

Wat is een antagonist?
A
een hoofdrolspeler
B
een tegenspeler
C
een slechterik
D
een figurant

Slide 35 - Quizvraag

Wat voor personage is Alma?
A
vol karakter
B
vlak karakter

Slide 36 - Quizvraag

Hoe wordt het verhaal verteld in de kortfilm 'Alma'?
A
chronologisch
B
niet-chronologisch

Slide 37 - Quizvraag

Is er sprake van een flashback in de kortfilm 'Alma'?
A
ja
B
nee

Slide 38 - Quizvraag

Wat bedoelen ze met 'verteltijd'?
A
de tijd wanneer een verhaal zich afspeelt in de geschiedenis
B
de tijd dat je nodig hebt om een verhaal te lezen/kijken
C
de tijd die voorbij strijkt in een verhaal
D
de tijd die nodig is om het verhaal te maken

Slide 39 - Quizvraag

Wat bedoelen ze met 'vertelde tijd'?
A
de tijd wanneer een verhaal zich afspeelt in de geschiedenis
B
de tijd dat je nodig hebt om een verhaal te lezen/kijken
C
de tijd die voorbij strijkt in een verhaal
D
de tijd die nodig is om het verhaal te maken

Slide 40 - Quizvraag

Evaluaties:
AGENDA:

Toets
  • Toets over 'literaire termen' op ______?___________

Slide 41 - Tekstslide