Vraag 14: Kun je naar film leren kijken?

VRAAG 14 - KUN JE NAAR EEN FILM LEREN KIJKEN?
(OVER FILM-OF BEELDTAAL)
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

VRAAG 14 - KUN JE NAAR EEN FILM LEREN KIJKEN?
(OVER FILM-OF BEELDTAAL)

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Film 
Film is een ander medium, maar ook daar vind je bouwstenen terug.

Elke film maakt, net zoals een verhaal, gebruik van filmtechnieken of bouwstenen om bepaalde effecten te bereiken.


Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Welke bouwstenen van de film ken je (cf. clip)?

Slide 6 - Tekstslide

Bouwstenen van de film
Een filmmaker kiest filmische middelen om een thema, personages, sfeer, spanning ... te creëren of te versterken.

Je bestudeert:
  • beeldgrootte
  • camerastandpunt
  • setting
  • belichting
  • geluid

Slide 7 - Tekstslide

Kortfilm wb. p. 165
Aan de hand van een kortfilm onderzoeken we enkele bouwstenen van de film.
De titel van de kortfilm is Moment de gloire.

Slide 8 - Tekstslide

Opdracht 1
a. Wat betekent de titel?
b. Waaraan denk je als je de titel hoort?
c. Waarover gaat de kortfilm, denk je?

Met je buur puntje 2 + 3 (bronnenboek p. 64)

Slide 9 - Tekstslide

A. BEELDGROOTTE - opdr. 2
Elke film bestaat uit heel wat verschillende opnames of shots.
De screenshots (cf. BB) tonen de gefilmde werkelijkheid van (heel) veraf of (heel) dichtbij.

In het filmjargon worden dergelijke shots beeldgroottes genoemd.

Slide 10 - Tekstslide

A. BEELDGROOTTE
Bestudeer de screenshots en probeer de volgende vragen op te lossen, p. 166 (Opdracht 2 - 1, 2, 3).


Slide 11 - Tekstslide

Klassikale verbetering
opdracht 2 - A

Slide 12 - Tekstslide

Te kennen begrippen
1. long shot = totaalopname

2. medium shot = halftotaalopname

3. close-up = grootopname
VERAF




DICHTBIJ

Slide 13 - Tekstslide

B. CAMERASTANDPUNT
wb p. 167
bb p. 65

Slide 14 - Tekstslide

B. CAMERASTANDPUNT
2b. Beelden kun je uiteraard nog vanuit andere standpunten tonen. Op de volgende slides wordt telkens een foto getoond. 

Noteer in het kader op p. 167 het standpunt en het begrip in het filmjargon.

Slide 15 - Tekstslide


Vanuit welk camerastandpunt wordt de foto weergegeven?

Slide 16 - Open vraag


Vanuit welk camerastandpunt wordt de foto weergegeven?

Slide 17 - Open vraag


Vanuit welk camerastandpunt wordt de foto weergegeven?

Slide 18 - Open vraag

Naast de positie van de camera t.o.v. het gefilmde object kan het camerastandpunt objectief of subjectief zijn.

Bestudeer de foto en geef aan of het vanuit een objectief of subjectief standpunt verteld wordt. 

Slide 19 - Tekstslide


Vanuit welk standpunt wordt er hier verteld?
A
objectief
B
subjectief

Slide 20 - Quizvraag


Vanuit welk standpunt wordt er hier verteld?
A
objectief
B
subjectief

Slide 21 - Quizvraag


Vanuit welk standpunt wordt er hier verteld?
A
objectief
B
subjectief

Slide 22 - Quizvraag

Wat is/doet een objectief standpunt?

Slide 23 - Open vraag

Wat is/doet een subjectief standpunt?

Slide 24 - Open vraag

Bekijk nu opnieuw de screenshots.
Welke shots zijn vanuit objectief of subjectief standpunt gefilmd?

Slide 25 - Open vraag

C. SETTING
De setting of het decor is de ruimte of plaats waar het verhaal zich afspeelt.
Objecten die een echter rol spelen in het verhaal worden props genoemd.

Slide 26 - Tekstslide

Bekijk de screenshots.
Welk(e) voorwerp(en) zal(zullen) een echte rol spelen in het verhaal?

Slide 27 - Woordweb

Moment de gloire
We bekijken de film.

Neem notities op een kladblaadje tijdens het bekijken.
Los daarna de vragen 2 tem 6 bij opdracht 4 op (p. 168 - 170).


Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Video

Opdracht 4
Beantwoord de vragen 2 tot en met 6 (p. 169-170).




Slide 30 - Tekstslide

EVEN HERHALEN

Slide 31 - Tekstslide

Opdracht 5
Beantwoord de vragen bij opdracht 5 (1, 2, 3 - p. 170-171).


Slide 32 - Tekstslide

BELANGRIJK
Een overzicht van de te kennen begrippen vind je in het groene kader p. 171 - 173.

Slide 33 - Tekstslide

Opdracht 6
Geef een verklaring voor het woord.


Slide 34 - Tekstslide

Wat moet je kennen/kunnen?
Je weet
- dat een regisseur heel eigen middelen ter beschikking heeft om een filmverhaal  vorm te geven (filmbouwstenen).
- dat bepaalde bouwstenen niet lukraak worden gebruikt, maar met een bepaald doel of effect voor ogen. 
Je kent
- de bouwstenen: beeldgrootte, camerastandpunt, setting, belichting, geluid en de betekenis ervan.
Je kunt
- de bestudeerde bouwstenen in een (andere) kortfilm of filmfragment herkennen en de betekenis of functie ervan te achterhalen.

Slide 35 - Tekstslide