Werkwoordspelling PV TT Klas 1kb

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 2

Welkom klas 1 KB

Beginopdracht

1. Vind de persoonsvorm met behulp van de tijdsproef.

2. Schrijf de persoonsvorm op je wisbordje.

A. Door de najaarsstorm waaiden de pannen van het dak.

B. Hij sloeg de spijker op de kop.

C. Ik ga naar de markt, omdat ik appels wil kopen.

D. Na de voorstelling bleven we nog even hangen.

Lesplanning:

• Beginopdracht maken
  
• Beginopdracht bespreken
• Lesdoel
• Bespreken planner
• Uitleg
• Zelfstandig werken
• Afsluiting

Uitleg stappen spellingregels

• Stap 1 - de tijd
  
• Stap 2 - de persoonsvorm
• Stap 3 - de stam
• Stap 4 - het onderwerp

Ik ga vandaag boodschappen doen.

1. Tegenwoordige tijd
2. Verleden tijd

Morgen gaan we pannenkoeken eten.

1. Tegenwoordige tijd
2. Verleden tijd

Gisteren hebben we gezwommen.

1. Tegenwoordige tijd
2. Verleden tijd

Stap 2
We vinden de persoonsvorm door:

1. Vraagzin maken
2. Zin van tijd veranderen
3. Zin in meervoud of enkelvoud zetten

Stap 3
De stam van het werkwoord fietsen is:

1. fietst
2. fietsen
3. fiets
4. gefietst

Stap 3
De stam van het werkwoord zwemmen is:

1. zwemm
2. zwem
3. zwemt
4. zwemmen

Welke vraag stel je om het onderwerp te vinden?

En nu goed spellen!

Onderwerp                             fietsen            worden

Ik...                       stam             fiets                 word           ...je/jij

Jij/hij/zij/het   stam+t         fietst                wordt

Wij/Jullie/Zij   stam+en      fietsen            worden

Voorbeelden samen

Ik (lopen) naar de bakker.

Hij (fietsen) op de lange straat.

Morgen (hebben) we een barbecue.

Joris (hebben) kaartjes gemaakt

1. hebben
2. hebt
3. heb
4. heeft

Hij (verdienen) heel veel geld.

1. verdien
2. verdiend
3. verdient
4. verdiendt

Hij (beweren) allerlei dingen over mij.

1. beweert
2. beweerd
3. beweer
4. beweren

Zelf aan de slag!

Opdracht        alle opdrachten maken

Waarom          om pv tt goed te kunnen spellen

Hoe                   volgens voorbeelden net

Hulp nodig?  Hand omhoog!

Waar                 In de klas, niet op het leerplein.

Tijd                     5 minuten

Daarna              Bespreken we klassikaal

1. De kip (broeden) op haar eieren.

1. broed
2. broedt
3. broeden

2. Hij (verhuizen) volgende week van Maastricht naar Amsterdam.

1. verhuizen
2. verhuist
3. verhuisd
4. verhuisdt

3. Hoe vaak (opwinden) je dat horloge eigenlijk op?

1. opwind
2. opwindt
3. wind
4. windt

4. (worden) nou niet ongeduldig, jouw tijd komt heus wel

1. word
2. wordt
3. wort

5. (overtuigen) zijn verklaring je of denk je dat hij liegt?

1. overtuig
2. overtuigt
3. overtuigd
4. overtuigen

6. Volgens mij (besteden) die wielrenners wel vijf uur per week aan conditietraining.

1. besteed
2. besteedt
3. besteden
4. besteet

7. Als je even wacht, (snijden) ik een bos dahlia’s voor je af.

1. snijd
2. snijden
3. snijdt
4. snijt

8. (melden) je trainer uiterlijk morgen of je meedoet.

1. meld
2. meldt
3. melt
4. melden

9. Deze vereniging (verspreiden) voorlichtingsmateriaal in het noorden van het land.

1. verspreiden
2. verspreid
3. verspreidt
4. verspreit

10. Waarom (onthouden) je chef z’n afspraken niet?

1. onthoud
2. onthouden
3. onthout
4. onthoudt

Even wachten tot iedereen klaar is.