*Deel 4 herhaling grammatica zinsdelen, 2hb

Vandaag 
Lezen (10 minuten)
Bijwoordelijke bepaling (5 minuten)
Bespreken huiswerk (5 minuten)
Klassikale opdracht (10 minuten)
Aan de slag (resterende tijd) 
timer
10:00
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Vandaag 
Lezen (10 minuten)
Bijwoordelijke bepaling (5 minuten)
Bespreken huiswerk (5 minuten)
Klassikale opdracht (10 minuten)
Aan de slag (resterende tijd) 
timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

Bijwoordelijke bepaling
Een bijwoordelijke bepaling geeft antwoord op vragen als: 
Hoe? Hoelang? Waar? Waardoor? Waarheen? Waarom? Waarmee? 

- Mijn vader gaat elke dag met de auto naar zijn werk. (Wanneer? Hoe? Waarheen?)

Slide 2 - Tekstslide


Bevat deze zin een bijwoordelijke bepaling?
De oppas wachtte op het schoolplein op haar oppaskinderen.
A
Nee, de zin bevat geen bijwoordelijke bepaling.
B
Ja, de zin bevat één bijwoordelijke bepaling.
C
Ja, de zin bevat twee bijwoordelijke bepalingen.

Slide 3 - Quizvraag


De oppas wachtte op het schoolplein op haar oppaskinderen.
Noteer de twee bijwoordelijke bepalingen. 

Slide 4 - Open vraag


De leerlingen hebben grammatica goed begrepen vandaag.
Noteer de twee bijwoordelijke bepalingen. 

Slide 5 - Open vraag

Bespreken huiswerk
Opdracht 4 en 5 

Controle

Slide 6 - Tekstslide

Opdracht 4-a
Johannes de Jong heeft ons alweer zo'n superlange e-mail gestuurd. 

Slide 7 - Tekstslide

a 1 Johannes de Jong / heeft / ons / alweer / zo’n superlange e-mail / gestuurd.
pv = heeft
ow = Johannes de Jong
wg = heeft gestuurd
2 Vraag: Wat heeft Johannes de Jong gestuurd?
lv = zo’n superlange e-mail
3 Vraag: Aan wie heeft Johannes de Jong zo’n superlange e-mail gestuurd?
mv = ons

Slide 8 - Tekstslide

Opdracht 4-b
Vanmorgen legde de wiskundeleraar de opgaven aan zijn klas uit.

Slide 9 - Tekstslide

 1 Vanmorgen / legde / de wiskundeleraar / de opgaven / aan zijn klas / uit.

pv = legde
ow = de wiskundeleraar
wg = legde uit
2 Vraag: Wat legde de wiskundeleraar uit?
lv = de opgaven
3 Vraag: Aan wie legde de wiskundeleraar de opgaven uit?
mv = aan zijn klas

Slide 10 - Tekstslide

Opdracht 4-c
Zulke IJslandse husky's kunnen moeiteloos dergelijke zwaarbeladen sleeën trekken.

Slide 11 - Tekstslide

1 Zulke IJslandse husky’s / kunnen / moeiteloos / dergelijke zwaarbeladen sleeën / trekken.

pv = kunnen
ow = Zulke IJslandse husky’s
wg = kunnen trekken
2 Vraag: Wat kunnen zulke IJslandse husky’s trekken?
lv = dergelijke zwaarbeladen sleeën
3 Vraag: Aan/Voor wie kunnen zulke IJslandse husky’s dergelijke zwaarbeladen sleeën trekken?
Geen antwoord, dus geen mv.

Slide 12 - Tekstslide

Opdracht 4-d
Heeft Adriaan jou dat vieze drankje ingeschonken?

Slide 13 - Tekstslide

1 Heeft / Adriaan / jou / dat vieze drankje / ingeschonken?

pv = Heeft
ow = Adriaan
wg = Heeft ingeschonken
2 Vraag: Wat heeft Adriaan ingeschonken?
lv = dat vieze drankje
3 Vraag: Voor wie heeft Adriaan dat vieze drankje ingeschonken?
mv = jou

Slide 14 - Tekstslide

Opdracht 4-e
Waarom zou dit Roemeense orkest zulke ouderwetse liedjes spelen? 

Slide 15 - Tekstslide

1 Waarom / zou / dit Roemeense orkest / zulke ouderwetse liedjes / spelen?

pv = zou
ow = dit Roemeense orkest
wg = zou spelen
2 Vraag: Wat zou dit Roemeense orkest spelen?
lv = zulke ouderwetse liedjes
3 Vraag: Voor wie zou dit Roemeense orkest zulke ouderwetse liedjes spelen?
Geen antwoord, dus geen mv.

Slide 16 - Tekstslide

Opdracht 4-f
Staat de burgemeester op het bordes snoep uit te delen aan de kinderen? 

Slide 17 - Tekstslide

1 Staat / de burgemeester / op het bordes / snoep / uit te delen / aan de kinderen?

pv = Staat
ow = de burgemeester
wg = staat uit te delen
2 Vraag: Wat staat de burgemeester uit te delen?
lv = snoep
3 Vraag: Aan wie staat de burgemeester snoep uit te delen?
mv = aan de kinderen

Slide 18 - Tekstslide

Opdracht 5

Slide 19 - Tekstslide

1 Ik / zal / in de nabije toekomst / ongetwijfeld / een tijdje / in een woonboot / gaan wonen.
ow = Ik
wg = zal gaan wonen
bwb = in de nabije toekomst
bwb = ongetwijfeld
bwb = een tijdje
bwb = in een woonboot
2 Wanneer / biedt / deze sportclub / alle vrijwilligers / een feestavond / aan / in de nieuwe kantine?
ow = deze sportclub
wg = biedt aan
lv = een feestavond
mv = alle vrijwilligers
bwb = Wanneer
bwb = in de nieuwe kantine

Slide 20 - Tekstslide

3 Na dit teleurstellende seizoen / zal / PSV / vermoedelijk / de trainer / ontslaan.
ow = PSV
wg = zal ontslaan
lv = de trainer
bwb = Na dit teleurstellende seizoen
bwb = vermoedelijk
4 Waarom / vertellen / agenten / altijd / zulke nare verhalen / aan de verslaggevers?
ow = agenten
wg = vertellen
lv = zulke nare verhalen
mv = aan de verslaggevers
bwb = Waarom
bwb = altijd

Slide 21 - Tekstslide

5 Vanwege m’n verjaardag / gaf / ik / vandaag / iedereen in de klas / een lekkere Mars.
ow = ik
wg = gaf
lv = een lekkere Mars
mv = iedereen in de klas
bwb = Vanwege m’n verjaardag
bwb = vandaag
6 Wat voor eng insect / heeft / de directeur / eigenlijk / gedood / met dat scherpe nagelschaartje?
ow = de directeur
wg = heeft gedood
lv = Wat voor eng insect
bwb = eigenlijk
bwb = met dat scherpe nagelschaartje

Slide 22 - Tekstslide

Oefening zinsdelen bepalen
Dit doen we klassikaal 


Slide 23 - Tekstslide

Oefening woordsoorten

Slide 24 - Tekstslide