4H 3.3 Monohybride kruisingen deel 1

Welkom bij Biologie
  •  Loop rustig het lokaal binnen en praat zachtjes.
  • Ga zitten op je stoel
  • Oortjes doe je uit
  • Je jas hang je over je stoel
  • Pak je boek + pen
  • Maak de startopdracht in de volgende dia alleen en in stilte.
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom bij Biologie
  •  Loop rustig het lokaal binnen en praat zachtjes.
  • Ga zitten op je stoel
  • Oortjes doe je uit
  • Je jas hang je over je stoel
  • Pak je boek + pen
  • Maak de startopdracht in de volgende dia alleen en in stilte.

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 2 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Startopdracht  - ZS 
Dominant, recessief, homozygoot, heterozygoot, fenotype, genotype... Weet jij het allemaal nog? 






1. Pak je chromebook
2. Login het Klas lessonup  -  3.3 Monohybride kruisingen 
3. Je krijgt zo een aantal vragen hierover, maak ze af.
4. Klaar? Lees 3.3 (Monohybride kruisingen)
timer
7:00

Slide 3 - Tekstslide

Daarna nakijken klassikaal
Terugblik
aantal chromosomen in een menselijke cel

aantal autosomen in een menselijke cel

aantal homologe chromosomen in een vrouwelijke cel

aantal homologe chromosomen in een mannelijke cel

aantal chromosoomparen in een menselijke cel
...
...
...
...
...
21
22
23
24
42
44
46
48
21
22
23
24
42
44
46
48

Slide 4 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel paar homologe chromosomen hebben mannen?
A
22
B
23
C
44
D
46

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat wordt bedoeld met het genotype?
A
De erfelijke informatie op je chromosomen
B
Hoe je eruit ziet

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kan het genotype tijdens je leven veranderen?
A
Ja
B
Nee
C
Nee, alleen bij een mutatie
D
Ja en tijdens mutaties

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer wordt je genotype bepaald?
A
Bij de bevruchting
B
Tijdens de ontwikkeling van embryo
C
Bij de geboorte

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is wel onderdeel van het fenotype, maar niet van het genotype?
A
De schaafwond op je been
B
De kleur van je ogen
C
De vleugels van een vlieg die vast zitten aan zijn rug
D
De grote hoeveelheid reukzintuigcellen in de neus van een hond

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Terugblik
Een man heeft bruin haar en een vrouw blond haar. De man is ....................... wat betekent dat hij twee verschillende ....................... voor het gen voor haarkleur heeft. Hieruit kan je afleiden dat bruin haar ....................... is. De vrouw moet dan wel ....................... zijn. Het gen voor blond haar is dan ....................... De vrouw besluit haar haar rood te verven. Hiermee verandert ze wel haar ......................... maar niet haar .......................
allelen
dominant
fenotype
genotype
heterozygoot
homozygoot
recessief

Slide 10 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Terugblik
fenotype dat een mengvorm is van twee andere fenotypen

allel dat bij heterozygoten een beetje tot uiting komt in het fenotype

allel dat bij heterozygoten in enkele delen tot uiting komt in het fenotype, terwijl het andere allel in de andere delen tot uiting komt in het fenotype
................
................
................
codominant
intermediair
onvolledig dominant

Slide 11 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het genotype aa is...
A
Homozygoot dominant
B
Heterozygoot
C
Homozygoot recessief

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel chromosomen heeft een menselijke cel?
A
23
B
24
C
46
D
48

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk genotype is homozygoot dominant?
A
aa
B
Aa
C
arAr
D
AA

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk genotype is intermediar?
A
aa
B
Aa
C
aA
D
AwAw

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waardoor wordt het fenotype bepaalt?
A
Door het genotype
B
Door het genotype en de omgeving
C
Door de omgeving
D
door de omgeving en de opvoeding

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Verandert je genotype als je ouder wordt? En je fenotype?
A
Genotype wel / fenotype wel
B
Genotype wel / fenotype niet
C
Genotype niet / fenotype wel
D
Genotype niet / fenotype niet

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Programma
  • Leerdoelen
  • Uitleg basisstof 3 --> Monohybride kruisingen
  • Klassikaal oefenen met kruisingen
  • Opdrachten maken
  • Afsluiting --> terugblik

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Thema 3 Genetica
3.1 Genotype en fenotype
3.2 Genenparen
3.3 Monohybride kruisingen 1
3.4 Geslachtschromosomen
3.5 Speciale manieren van overerven
3.6 Opvoeding of aanleg
PO Epigenetica (Artikel presentatie)

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen 3.3
  • Je kunt een kruisingsschema opstellen van een monohybride kruising
  • Je kunt de frequentie van bepaalde genotypen en fenotypen van nakomelingen afleiden uit een kruisingsschema of stamboom van een monohybride kruising. 

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 Kruisingen
Door het maken van een kruisingsschema kan je het genotype en fenotype van de nakomelingen voorspellen


Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kruisingen
Bij een kruising gaan we altijd uit van een aantal stappen. 
Schrijf altijd eerst op wat je weet uit de tekst!
  • Stap 1 (P): Wat zijn de genotypen en fenotypen van de ouders?
  • Stap 2 (geslachtscellen): Welke genen/allelen zitten er in de geslachtscellen van beide ouders?
  • Stap 3 (F1): Wat zijn de genotypen en fenotypen van de nakomelingen?
  • Stap 4 (F2): Wat zijn de genotypen en fenotypen in de F2?

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld
 Schrijf altijd eerst op wat je weet uit de tekst!
  • Stap 1 (P): Wat zijn de genotypen en fenotypen van de ouders?
Genotype --> beide Aa (heterozygoot). Fenotype --> beide donker haar
  • Stap 2 Welke genen/allelen zitten er in de geslachtscellen van beide ouders? Beide A en a
  • Stap 3 (F1): Wat zijn de genotypen en fenotypen van de nakomelingen? --> maak een kruisingsschema 
  • Stap 4 (F2): Wat zijn de genotypen en fenotypen in de F2? --> kruisingsschema maken

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Je kunt met behulp van een kruisingsschema voorspellen wat de kans op een bepaald fenotype bij de F1* generatie is.
P-generatie = ouders
Fenotype = donker haar
Genotype =  Aa (heterozygoot)

Vader zaadcel = A of a
Moeder eicel   = A of a

*F (Filius), letterlijk: zoon. De F1 is de eerste generatie nakomelingen

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Je kunt met behulp van een kruisingsschema voorspellen wat de kans op een bepaald fenotype bij de F1 generatie is.

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Je kunt met behulp van een kruisingsschema voorspellen wat de kans is op een bepaald fenotype bij de F1 generatie
Fenotype --> 3 x 25% = 75% donker
Genotype --> 2 x 25% = 50% op Aa
                --> 1 x 25% op AA
                --> 1 x 25% op aa
Er zijn altijd 4 opties: 
Genotype
A en A = AA
a bij A = Aa
A bij a = Aa
a bij a = aa
Fenotype
- donker
- donker
- donker
- rood

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kansen en verhoudingen noteren
Kansen
Genotype = 50% Aa / 25% AA / 25% aa
Fenotypen = 75% donker, 25% rood

Verhouding
Aa, AA en aa in verhouding 2:1:1 
Donker en rood in verhouding 3:1
Uitspreken als: "2 staat tot 1 staat tot 1"

Uitspreken als: "3 staat tot 1"
Elk hokje nakomeling is 25%

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ander voorbeeld - Verhoudingen 
                          
P: Aa x aa                              Genotypen verhouding:  .... : ...
                                               Fenotypen verhouding:  .... : ... 
    

P: Aa x Aa                             Genotypen verhouding: .. : .. : ..                                                                      
A
a
a
Aa
aa
a
Aa
aa
A
a
A
AA
Aa
a
Aa
aa
Fenotype verhouding:   .. : ..

Slide 28 - Tekstslide

P genotypen 2 : 2 --> 1  : 1
P fenotypen idem

F1 genotypen 1 : 2 : 1
F1 fenotypen 3 : 1
Verhoudingen antwoorden
                          
P: Aa x aa                              Genotypen verhouding:  1 : 1                                                    (2:2 kan je kleiner maken)
                                               Fenotypen verhouding:  1 : 1 
    
P: Aa x Aa                             Genotypen verhouding: 1 : 2 : 1                                                                      
A
a
a
Aa
aa
a
Aa
aa
A
a
A
AA
Aa
a
Aa
aa
Fenotype verhouding:   3 : 1

Slide 29 - Tekstslide

P genotypen 2 : 2 --> 1  : 1
P fenotypen idem

F1 genotypen 1 : 2 : 1
F1 fenotypen 3 : 1
Oefenen: Kruisingsschema 
Het gen voor de paarse bloemen is dominant over het gen voor witte bloemen. Een tuinder kruist paarse bloemen die homozygoot zijn voor de bloemkleur met witte bloemen. Gebruik de letter R en r.

a. Wat zijn de genotypen van de ouders (P)?
b. Maak een kruisingsschema
c. Wat is het genotype van F1?
d. Wat is het fenotype (Welke kleur heeft de bloem)?
Schrijf eerst op wat je weer uit de tekst --> 
paars (dominant) = R enz 

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Antwoorden Kruisingsschema 
Het gen voor de paarse bloemen is dominant over het gen voor witte bloemen. Een tuinder kruist paarse bloemen die homozygoot zijn voor de bloemkleur met witte bloemen. Gebruik de letter R en r.

a. Wat zijn de genotypen van de ouders (P)? RR en rr
b. Maak een kruisingsschema
c. Wat is het genotype van F1? Rr
d. Wat is het fenotype (Welke kleur heeft de bloem)?
    Alle nakomelingen zijn paars.

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

F2
Stel de nakomeling (F1) van de ouders (P) krijgen nakomelingen (F2). Hoe ziet het schema er dan uit? 

  1. Maak een kruisingsschema van de F2
  2. Bepaal het genotype en het fenotype van
     de F2 in percentage en verhouding. 

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

F2 antwoord 
                          
P = RR x rr                              
  
F1 = Rr
                                                

F2                                                 
                                                                         
R
R
r
Rr
Rr
r
Rr
Rr
R
r
R
RR
Rr
r
Rr
rr
F2
Genotype verhouding --> 1 : 2 : 1 Fenotype verhouding --> 3 : 1
Fenotype --> 75% paars, 25% wit
Genotype --> 25% homozygoot dominant, 25% homozygoot recessief, 50% heterozygoot

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Huiswerk

Lezen: 3.3
Maken opdracht 27 t/m 31
+ begrippenlijst



Herhalen en/of extra oefenen

Playlist uitlegvideo's





Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 35 - Video

Deze slide heeft geen instructies