thema 'het huis' les 3

Thema 'het huis'
les 3
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Voortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Thema 'het huis'
les 3

Slide 1 - Tekstslide

woordenschatlessen op A2-niveau ter voorbereiding op het inburgeringsexamen.
het stof
Op de kast lag veel stof.
de stofzuiger
Met de stofzuiger maak ik de vloer schoon.

Slide 2 - Tekstslide

De leerlingen schrijven de woorden in een woordenschrift en zetten eventueel de vertaling erbij. 

de emmer
Hij gooide een emmer water over de auto.
de stoel
Op een stoel kun je zitten.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

de tafel
In de kamer stond een ronde tafel.
de lamp
We hebben een nieuwe lamp boven de tafel

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

de kraan
Er kwam warm water uit de kraan.
de zolder
De kerstspullen bewaren we op de zolder.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

de verdieping
Hij woont op de tweede verdieping.
het kelder
We bewaren de wijn in de kelder.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

de sleutel
Het steekt de sleutel in het slot.
de spiegel
Ik kijk in de spiegel.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

de handdoek
De handdoek hangt aan de waslijn.
de vaas
Ik zet rozen in de vaas.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

het gordijn
Als het donker is buiten, doe ik het gordijn dicht.
het bed
Het is 11 uur. Ik ga naar bed.

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

de kast
In deze kast hangen mijn kleren.
de la
Mijn sokken liggen in de la.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

de verwarming
De ketel van de centrale verwarming is stuk.
de vloer
We hebben een houten vloer.

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

betekenissen
Het stof: heel kleine droge deeltjes die overal neerdalen
De stofzuiger: elektrisch apparaat voor het opzuigen van stof
De emmer: vat met hengsel waar je vloeistof in kunt vervoeren
De stoel: meubelstuk met zitting, rugleuning en poten
De tafel: horizontaal blad met poten
De lamp: ding dat licht geeft als je hem aan doet
De kraan:een buis waar water of gas uit komt als je hem open zet
De zolder:bovenste verdieping van een huis, direct onder het dak
De verdieping: ruimte tussen twee vloeren van een gebouw
De kelder:donkere, koele ruimte onder een huis



Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

betekenissen
De sleutel: metalen voorwerp waarmee je een slot opent of sluit
De spiegel: glas met zilverkleurige laag dat het beeld weerkaatst
De handdoek: doek om je mee af te drogen
De vaas: kan om bloemen in te zetten
Het gordijn: lap stof die voor het raam hangt
Het bed: Slaapplaats met onderstel en matras
De kast: opbergplaats met laden en planken
De la: bak in kast of bureau die je open en dicht kunt schuiven
De verwarming: toestel dat dient om een huis warm te maken
De vloer: de grond van een kamer

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is dit?

Slide 14 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is dit?

Slide 15 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is dit?

Slide 16 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is dit?

Slide 17 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk woord hoort niet in het rijtje?
de kast - de la- de spiegel
A
de kast
B
de la
C
de spiegel

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is fout?

A
de kelder
B
de bed
C
de vloer
D
de verwarming

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is fout?
A
het handdoek
B
de vaas
C
de kraan
D
de sleutel

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak een woord van deze letters.
o-l-d-z-e-r

Slide 21 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak een woord met deze letters.
m-e-m-e-r

Slide 22 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Werkvorm 1 - in duo's
Je krijgt van de docent een stapel kaartjes met plaatjes.
Je draait om de beurt een kaartje om en vertelt wat er op het kaartje staat. Je geeft ook de betekenis van het woord en een voorbeeldzin.

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Werkvorm 2 - mix en ruil
Iedereen krijgt van de docent een kaartje met een plaatje. 
Als de docent zegt: 'start!' loopt iedereen door de klas.
Als de docent zegt; 'stop!' dan sta je stil en bespreekt met de persoon die bij jou in de buurt staat wat op je kaartje staat. Je geeft ook de betekenis van het woord en een voorbeeldzin.
Ben je klaar? Ruil de kaartjes en wacht totdat de docent weer zegt: 'start!'

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies