herhalen hoofdstuk 4

• Nederlands
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 2

Herhalen hoofdstuk 4

Taalverzorging

Doel:

herkennen meewerkend voorwerp

de zinsdelen kunnen vinden: pv, wg, ow, lv

verwijswoorden herkennen

spellingsregels kunnen toepassen

De politie heeft een buurtonderzoek ingesteld.

______

1. persoonsvorm
2. geen persoonsvorm

De persoonsvorm heeft drie kenmerken.

Wat is de persoonsvorm?

1. De persoonsvorm
2. heeft
3. drie
4. kenmerken

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
'Peter heeft gisteren zijn scooterrijbewijs gehaald.'

1. heeft
2. heeft gehaald
3. gehaald
4. Er is geen werkwoordelijk gezegde

Hoe vind je het (onderwerp) OW?

Als onderwerp voor hun werkstuk kozen ze pooldieren.
Onderwerp=

1. Als onderwerp
2. Pooldieren
3. Kozen
4. Ze

Ik leer het onderwerp te vinden.

Wat is het onderwerp?

1. Ik
2. leer
3. het onderwerp
4. vinden

Lijdend voorwerp?
Mounir bezeert zijn knie.

Ik moet elke dag een stukje lezen. Lijdend voorwerp

Hoe vind je het meewerkend voorwerp in een zin?

Zij heeft hem het nieuwtje al verteld.

Meewerkend voorwerp= ...

Ik geef een cadeau aan mijn tante.

meewerkend voorwerp = ...

Wie/wat + gezegde?

Wie/wat + gezegde + onderwerp?

Aan/voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?

Dit zinsdeel begint altijd met een voorzetsel.

lijdend voorwerp

meewerkend voorwerp

onderwerp

voorzetsel-voorwerp

Mijn moeder

geeft

mij

een glas ranja

onderwerp

werkwoordelijk gezegde

meewerkend voorwerp

lijdend

voorwerp

Verwijswoorden

Verwijswoorden

de-woorden: verwijs met deze of die

het-woorden: verwijs met dit of dat

de-woorden en het-woorden

Deze deur is op slot, maar die daar is wel open.

(de deur)

Dat paard is wild, maar dit hier is rustig.

(het paard)

Stappenplan verwijswoorden

Stap 1. Zoek uit naar welk woord verwezen wordt

Stap 2. Staat dit woord in het enkelvoud of in het meervoud?

                --> Meervoud: direct naar stap 4                                                                        --> Enkelvoud: eerst stap 3, dan stap 4

Stap 3. Bij enkelvoud: bepaal het geslacht van het woord waarnaar verwezen wordt.

                Let op het lidwoord!
                       de-woorden  -->   m of v           --> woordenboek nodig!                       het-woorden -->  o

Stap 4. Bepaal het juiste verwijswoord
                 Meervoud                                                                         Enkelvoud

               zij/ze, hen, hun, die, deze                                          m -->  hij, hem, zijn, die, deze

                                                                                                              v  -->  zij/ze, haar, die, deze

                                                                                                              o  -->  het, zijn, dit, dat

verwijzen 

Als je verwijst naar een persoon= met wie

je verwijst naar een dier of ding= waarmee.

Het meisje met wie ik op vakantie ga.

de hond waarmee ik ga wandelen.

Bij mannelijke woorden gebruik je de verwijswoorden 'deze' en 'die'.

1. juist
2. onjuist

Welke verwijswoorden gebruik je voor 'vogel'?

1. deze, die
2. deze, dat
3. dit, dat
4. die, dit

Welke verwijswoorden gebruik je voor 'het boek'?

1. deze, die
2. deze, dat
3. dit, dat
4. die, dit

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 

Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.

Onno krijgt een vreemd mailtje binnen.

_________ denkt dat  ________ spam is.

deze

die

dit

dat

hij

zij

het

ze

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 

Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.

Twan heeft een bijbaantje voor twee uurtjes,

 ________  vind    ________ erg leuk vindt.

deze

die

dit

dat

hij

zij

het

ze

werkwoordsvormen

Er zijn 3 verschillende werkwoordsvormen :

      Het hele werkwoord

      de persoonsvorm

        

       het voltooid deelwoord

1

2

3

Opletten: lastige werkwoorden

In de tegenwoordige tijd noemen we een werkwoord met 

be-, ge-, ver-, ont-, her- of over-  een persoonsvorm.

In de voltooide tijd noemen we een werkwoord met

be-, ge-, ver-, ont-, her- of over-  dat geen persoonsvorm is 

een voltooid deelwoord.

pv teg. tijd

pv verl. tijd

voltooide tijd

1

2

3

schrijf de ik-vorm op

vul een vorm van lopen in op de plaats van het werkwoord

hoor je t, dan schrijf je t

schrijf de ik-vorm op

Haal -en van hele werkwoord

Laatste letter wel in txkfschp > te(n) *** niet > de(n)

Haal -en van hele werkwoord

Laatste letter wel in txkfschp > t *** niet > d

Lastige werkwoordsvormen
Noteer de juiste vorm van het werkwoord dat tussen haakjes staat. Zet persoonsvormen in de tegenwoordige tijd.
Met deze zonnebrandcrème …………. je niet zo snel. (verbranden)
Noteer de tegenwoordige tijd.

Lastige werkwoordsvormen
Noteer de juiste vorm van het werkwoord dat tussen haakjes staat. Zet persoonsvormen in de tegenwoordige tijd.

In het tijdschrift Privé werd een geheim over de acteur …………. (onthullen).

werkwoordspelling

1. Het hout is opgebrandt.
2. Het hout is opgebrand.

Vin.. jij werkwoordspelling moeilijk om te leren?

1. Vindt
2. Vind

Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.

1. gebeurd
2. gebeurt
3. gebeurdt

Welk onderdeel vind jij nog lastig?