- Schrijf in de alinea's de zinnen achter elkaar door. Met een witregel eindig je een alinea.
- In het Nederlands gebruik je kleine letters voor de dagen en maanden.
- Ken je synoniemen: ook → tevens. Toen → daarna, vervolgens.
Hetzelfde geldt voor signaalwoorden: wissel af.
- 'Hun' als onderwerp is een megafout. Begin je zin met 'zij'. Middenin de zin gebruik je een voorzetsel + hen. Hun is bezittelijk: dat is hun opleiding. Hun fiets.