11. Examen, quizronde deel II

De planning van vandaag
Informatie over het examen Schrijven 3F


1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

De planning van vandaag
Informatie over het examen Schrijven 3F


Slide 1 - Tekstslide

Het examen schrijven 3F
  • Dit examen maak je op school, op een computer ZONDER autocorrect.
  • Je krijgt 2 schrijfopdrachten (bijv. een zakelijke brief, zakelijke e-mail, artikel, betoog, memo, blog, sollicitatiebrief, klachtenbrief, ...)
  • Je krijgt 60 minuten de tijd voor het examen (tenzij je recht hebt op toetstijdverlenging, bijv. i.v.m. dyslexie)

Jullie hebben jezelf hiervoor moeten inschrijven. De meesten hebben het examen op dinsdag 12 november om 15.00 uur. Kijk goed in het examenrooster waar je moet zijn! >  examenrooster.summacollege.nl 

Slide 2 - Tekstslide

Beoordeling van het examen schrijven
Is de tekst leesbaar? Heb je voldaan aan de opdracht; heb je bijv. een brief geschreven als je dat moest? Als het antwoord op 1 van deze vragen 'nee' is, dan krijg je meteen een 1.

  1. Samenhang
  2. Afstemming op doel
  3. Afstemming op publiek
  4. Woordenschat en woordgebruik
  5. Spelling, interpunctie en grammatica
  6. Leesbaarheid

Heb je alle onderdelen op het niveau van jouw opleiding uitgewerkt, dan scoor je een 6,0. 

Slide 3 - Tekstslide

Beoordeling uitwerking opdracht






Als je alle onderdelen op niveau uitwerkt, scoor je een 6,0.
Heb je één onderdeel onvoldoende, dan heb je een 5,4
Heb je twee onderdelen onvoldoende, dan heb je een 4,8
Heb je drie onderdelen onvoldoende, dan heb je een 3,6

Het onderdeel is onvoldoende uitgewerkt
Het onderdeel is op niveau uitgewerkt
Het onderdeel is boven niveau uitgewerkt

Slide 4 - Tekstslide

1.  SAMENHANG
De tekst is verdeeld in een inleiding, kern en slot.

De tekst is logisch - niet van de hak op de tak. 

Het verband tussen de verschillende zinnen en alinea's is duidelijk door:
  • Signaalwoorden (omdat, hoewel, desondanks, toch, maar, ...)
  • Correcte verwijswoorden (Het meisje dat; de jongen die; mijn zusje dat)

Slide 5 - Tekstslide

2. AFSTEMMING OP DOEL
Je kunt in je tekst verschillende tekstsoorten combineren, zoals informeren, overtuigen en activeren:

  • Zo is het doel van een sollicitatiebrief dat je de lezer overtuigt dat jij een geschikte kandidaat bent.
  • Je informeert de lezer over jouw achtergrond en keuze voor de baan.
  • Jouw doel is om uitgenodigd te worden voor een sollicitatiegesprek of in ieder geval om een reactie te ontvangen op jouw brief. 

Slide 6 - Tekstslide

3. AFSTEMMING OP PUBLIEK
Je kunt schrijven voor een bekend en algemeen publiek.
Je past het taalgebruik toe dat past bij de opdracht. 

  • Spreek consequent aan met 'u' en 'uw' of 'je' en 'jouw'.
  • Begin sollicitatiebrieven met 'Geachte heer / mevrouw,'
  • Je mag tegenwoordig eindigen met 'Hoogachtend,' maar ook met 'Met vriendelijke groet,' 
  • Is de tekst, een artikel bijvoorbeeld, voor studenten bedoeld? Dan mag je wat informeler zijn. 'Beste student,' 'Hoi allemaal,' en eindigend met 'Tot een volgende keer!'. Zelfs 'Groetjes,' mag. 

Slide 7 - Tekstslide

4. WOORDGEBRUIK EN WOORDENSCHAT
  • Je gebruikt woorden in de goede betekenis
  • Je gebruikt de juiste lidwoorden (de / het) 
  • Je gebruikt de goede voorzetsels in je zinnen
  • Je wisselt af in je woordkeuze, niet elke keer 'ook' 'en toen en toen'. 

Tip:
Gebruik alleen woorden waar je de betekenis van kent.

Slide 8 - Tekstslide

5. SPELLING
  1. Let op het gebruik van hoofdletters aan het begin van een zin, bij namen, bij plaatsen en bij talen. Ook de naam van jouw opleiding heeft een hoofdletter. Jouw beroep weer niet. NB: Zone.college

  2. In het Nederlands schrijf je veel woorden aan elkaar. Er is een trucje voor zo'n samenstelling. Zet stage dag in het meervoud - wat krijg je dan?

  3. Controleer in je tekst alle werkwoorden die eindigen op een 't' of een 'd':
    Vervang deze werkwoorden eventueel door 'lopen', zodat je goed kunt horen op welke letter het werkwoord moet eindigen. 

Slide 9 - Tekstslide

6. LEESBAARHEID
  • Je tekst is verdeeld in alinea's (in een artikel met tussenkopjes); 
  • Je gebruikt op de goede plaatsen witregels tussen de alinea's, dus aan het eind van een alinea;
  • Als je een artikel of betoog schrijft, dan staat daar een titel boven;
  • Als je een zakelijke brief schrijft, dan zorg je dat je de briefconventies
     allemaal correct toepast!

Wil je je voorbereiden, dan kan dat door te weten wanneer je welke briefconventies toepast en hoe ze eruit zien.  → zie schrijfdossier jaar 1.

Slide 10 - Tekstslide

TIPS
Lees je zinnen goed na en probeer te 'horen' of de zin klopt.
Als je het idee hebt dat het raar klinkt, moet je de zin anders formuleren.

Iedere zin bevat minimaal één werkwoord (de persoonsvorm) en een onderwerp.

Een zin eindigt of heeft een komma, waar je een pauze hoort als je de zin zou oplezen.






Slide 11 - Tekstslide

Vaak gemaakte fouten

  • Engelse titel bij een Nederlands verslag
  • Te lange zinnen, waardoor de zinsconstructies niet meer kloppen (onderwerp past bijv. niet bij de persoonsvorm): Bijvoorbeeld: Toen de PRM-passagiers uit het vliegtuig kwamen, bleek dat ze niet de trap af konden lopen waardoor ze toen nog om een ambulift moest vragen.
  • Summa College (met twee hoofdletters)
  • Kloktijden: Een stagedag start voor mij vaak om 8.30 uur.
  • Vragen stellen aan jezelf: Waarom ik wil solliciteren? Ik solliciteer omdat ik graag …
  • Inleiding als tussenkopje boven de inleiding gezet. Hetzelfde geldt voor het slot.
  • Ik doe dan het vervoeren van de passagier in de rolstoel … > Ik vervoer dan de passagier in de rolstoel.
  • In de je-vorm praten in plaats van de ik-vorm: Er zijn verschillende diensten die je moet kunnen draaien. / Wanneer je een vraag hebt, kan ik altijd terecht bij m’n collega’s.
  • Komma’s op de plaatsen waar punten moeten staan. Maak een zin niet te lang: Mijn eerste stagedag was echt superleuk, ik vind het vooral leuk om met mijn klasgenoten op de airport te mogen werken.
  • Met ‘ik’ beginnen: Ik en mijn collega’s … / Ik en mijn klasgenoten …

Slide 12 - Tekstslide

Tot slot
- Schrijf in de alinea's de zinnen achter elkaar door. Met een witregel eindig je een alinea. 
- In het Nederlands gebruik je kleine letters voor de dagen en maanden.
- Ken je synoniemen: ook → tevens. Toen → daarna, vervolgens.
Hetzelfde geldt voor signaalwoorden: wissel af. 

- 'Hun' als onderwerp is een megafout. Begin je zin met 'zij'. Middenin de zin gebruik je een voorzetsel + hen. Hun is bezittelijk: dat is hun opleiding. Hun fiets.

Slide 13 - Tekstslide

WAT?
Wanneer gebruik je nu 'wat'? Gelukkig niet zo vaak: 
→ wat verwijst naar het vorige deel van de zin, zoals hier: 
'De hele vakantie viel in het water, wat teleurstellend was'. 

wat gebruik je na een overtreffende trap:
'Het ergste wat mij kan overkomen'; 
'Het allermooiste wat ik ooit gezien heb'. 

wat verwijst naar iets onbepaalds, iets niet-specifieks:
'Alles wat ik had'. 'Iets wat ik had'.

Slide 14 - Tekstslide

'De VS (kampen) met een hoge werkloosheid.'

Slide 15 - Open vraag

UITLEG
'De VS kampt met hoge werkloosheid.' 
'De VS' is een afkorting en die staat altijd in het enkelvoud. 

Schrijf je de afkorting voluit, dan is het duidelijk meervoud: 'De Verenigde Staten kampen met hoge werkloosheid.' 'De Nederlandse Spoorwegen hebben last van blad op de rails.'

Sommige woorden staan altijd in meervoud. Dan is het een verzamelnaam zoals dat heet, zoals bij politie, jeugd, vee, familie.  
Let op: zie je [de politieman] en [het familielid]? Dan is dat enkelvoud.

Slide 16 - Tekstslide

NA OF NAAR?
Ook zo lastig. 
Wanneer schrijf je 'na' en wanneer 'naar'?

Na het eten of naar het eten
Na Frankrijk of naar Frankrijk

Is daar een regel voor te bedenken? 


 

Slide 17 - Tekstslide

'... aanleiding van het voorval, schrijf ik u deze brief.'
A
naar
B
na

Slide 18 - Quizvraag

NAAR AANLEIDING VAN
Dit is een vaste uitdrukking, net als het zinnetje 'met andere woorden'. Het heeft ook een eigen afkorting: n.a.v. 

[naar] → een richting 
[na] → een tijd

Naar aanleiding van: je geeft een richting, je wijst naar de aanleiding. 

Slide 19 - Tekstslide

VERSCHIL spreek- en schrijftaal
Waarom is spreektaal niet gelijk aan schrijftaal?

Ik wou, wij wouden
Me fiets... 
Hun hebben... 
goeie 

Slide 20 - Tekstslide

Examen Schrijven 3F
Op Canvas vind je verschillende bestanden met uitleg en een reader met opdrachten.
Op Youtube zijn ook veel uitlegfilmpjes te vinden over het examen schrijven op 3F-niveau.

Zijn er nog vragen?



Slide 21 - Tekstslide