Argumentatieschema's

Argumentatie
Soorten Argumenten: feiten, onderzoek, ervaring, gevoel/emotie, geloof, normen en waarden, vermoedens
Argumentatieschema's:  Argumentatie op basis van..
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Argumentatie
Soorten Argumenten: feiten, onderzoek, ervaring, gevoel/emotie, geloof, normen en waarden, vermoedens
Argumentatieschema's:  Argumentatie op basis van..

Slide 1 - Tekstslide

Zes argumentatieschema's
Autoriteit, gezag
Vergelijking
Voorbeeld
Kenmerk of eigenschap
Oorzaak-gevolg
Voordelen- nadelen

Slide 2 - Tekstslide

Autoriteit
Je mag niet door rood rijden

want dat staat in de wet.

Slide 3 - Tekstslide

Autoriteit
Je moet minimaal twee keer per dag je tanden poetsen 

want dat zegt de tandarts

Slide 4 - Tekstslide

Vergelijking
Je kunt best een voldoende halen voor deze toets 

want Johan is het ook gelukt

Slide 5 - Tekstslide

Vergelijking
Nederland moet meer investeren in duurzaamheid

want Duitsland doet dat ook.

Slide 6 - Tekstslide

Voorbeeld
Een topfunctie is haalbaar voor Nederlandse vrouwen 

want Neelie Smit Kroes is jarenlang Eurocommissaris geweest.

Slide 7 - Tekstslide

Kenmerk of eigenschap
Dat is een goede zanger

want hij zingt altijd zuiver.

Slide 8 - Tekstslide

Oorzaak - gevolg
Hij heeft een onvoldoende gehaald (gevolg)

want hij heeft niet geleerd (oorzaak)

Slide 9 - Tekstslide

Oorzaak - gevolg
Dit is een gevaarlijke kruising (oorzaak

want er gebeuren hier veel ongelukken (gevolg)

Slide 10 - Tekstslide

Voordelen-nadelen
Laten we deze zomer op vakantie naar Frankrijk gaan (advies/wens/keuze
want dan hebben we de grootste kans op mooi weer
(voordeel/nadeel)

Slide 11 - Tekstslide

Voordelen-nadelen
Je moet je huiswerk maken (waarderend

want anders zul je nooit een voldoende halen

Slide 12 - Tekstslide

Welk argumentatieschema wordt gebruikt in de volgende argumentatie?

Slide 13 - Tekstslide

Computergames kunnen een slechte invloed hebben op studieresultaten. Kijk maar naar mijn broertje: door de games komt hij niet meer aan zijn huiswerk toe.
A
Voorbeeld
B
Oorzaak-gevolg
C
Vergelijking
D
Autoriteit

Slide 14 - Quizvraag

Hoe kun je nou denken dat je een goed cijfer gaat halen? Je bent gisteren pas begonnen met leren.
A
Autoriteit
B
Oorzaak-gevolg
C
Voordelen-nadelen
D
Voorbeeld

Slide 15 - Quizvraag

Mobieltjes zijn verboden tijdens de les, anders hebben de leerlingen totaal geen aandacht voor wat de docent uitlegt.
A
Kenmerk of eigenschap
B
Voordelen-nadelen
C
Vergelijking
D
Oorzaak-gevolg

Slide 16 - Quizvraag

Natuurlijk is hij tegen de bio-industrie: hij is vegetariër.
A
Voordelen-nadelen
B
Vergelijking
C
Kenmerk-eigenschap
D
Oorzaak-gevolg

Slide 17 - Quizvraag

Volgens Johan Cruijff moest Ajax meer investeren in jonge voetballers. Daarom is de jeugdopleiding van de club grondig aangepakt.
A
Voordelen-nadelen
B
Kenmerk of eigenschap
C
Vergelijking
D
Autoriteit

Slide 18 - Quizvraag

Slide 19 - Tekstslide

retorische middelen
Anafoor, anticlimax, antithese, climax, drieslag, enumeratio, eufemisme, hyperbool, ik-boodschap, ironie, litotes, metafoor, paradox, repetitio, retorische vraag, stroman, suggestieve opmerkingen, tautologie, understatement, vergelijking, woordspeling, zelfcorrectie.

Slide 20 - Tekstslide

retorica
Retorica is toepasbaar in geschreven teksten en het gesproken woord. Je gebruikt retorische middelen om je overtuiging zo effectief mogelijk over te brengen.

Slide 21 - Tekstslide

Iemand heeft het gedaan. Iemand moet de waarheid weten. Iemand is schuldig.
A
anafoor
B
climax
C
repetitio
D
drieslag

Slide 22 - Quizvraag

Ik sta al eeuwen op je te wachten
A
eufemisme
B
ironie
C
hyperbool
D
vergelijking

Slide 23 - Quizvraag

Het gaat om eerlijkheid, trouw en respect!
A
climax
B
drieslag
C
metafoor
D
enumeratio

Slide 24 - Quizvraag

Een kleine stap voor een man een grote stap voor de mensheid
A
climax
B
ironie
C
hyperbool
D
antithese

Slide 25 - Quizvraag

Mijn liefde voor jou is voor altijd en eeuwig
A
metafoor
B
tautologie
C
vergelijking
D
woordspeling

Slide 26 - Quizvraag

Die dictator is een onvriendelijk mannetje
A
Understatement
B
Hyperbool
C
eufemisme
D
litotes

Slide 27 - Quizvraag

Deze wijk heeft best veel probleemjongeren
A
hyperbool
B
eufemisme
C
litotes
D
woordspeling

Slide 28 - Quizvraag

Dat is geen slecht idee!
A
Climax
B
Metafoor
C
Litotes
D
Vergelijking

Slide 29 - Quizvraag

Iemand heeft me verteld dat dat het een goede film is.
A
ik-boodschap
B
tautologie
C
paradox
D
stroman

Slide 30 - Quizvraag

Schrijven is schrappen
A
ironie
B
climax
C
paradox
D
vergelijking

Slide 31 - Quizvraag

Het leven is een weg met kuilen en hobbels
A
metafoor
B
litotes
C
woordspeling
D
vergelijking

Slide 32 - Quizvraag