Zwangerschap
1 / 44
Lesduur is: 90 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Van de vrouw is bekend dat haar vruchtbaarheid op haar 35ste vermindert ten opzichte van haar 25ste.
Hoe sterk loop dit terug?
Hoe sterk loop dit terug?
A
75%
B
50%
C
30%
D
10%
Slide 4 - Quizvraag
Slide 5 - Video
Slide 6 - Tekstslide
Wat is een zygote?
Slide 7 - Open vraag
Slide 8 - Tekstslide
Waar in de vrouwelijke geslachtsorganen vinden de klievingsdelingen plaats?
Slide 9 - Open vraag
Slide 10 - Tekstslide
Wat is de juiste volgorde in de embryonale ontwikkeling?
A
zygote -> foetus -> embryo
B
zygote -> embryo -> foetus
C
foetus -> zygote -> embryo
D
Embryo -> zygote -> foetus
Slide 11 - Quizvraag
Dag 1
Week 1- week 8
Week 40
12 uur na de bevruchting
Week 8 - week 40
Week 2
bevruchting
embryo
foetus
innestelling
geboorte
Slide 12 - Sleepvraag
Slide 13 - Tekstslide
Via welk onderdeel krijgt het embryo zuurstof en voedingsstoffen?
A
Navelstreng
B
Placenta
C
Baarmoeder
D
Vruchtvliezen
Slide 14 - Quizvraag
Met welk nummer zijn de vruchtvliezen aangegeven?
A
Met nummer 1
B
Met nummer 2
C
Met nummer 3
D
Met nummer 4
Slide 15 - Quizvraag
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Tekstslide
Slide 18 - Tekstslide
Slide 19 - Tekstslide
Slide 20 - Tekstslide
Welke stoffen gaan vanuit de foetus naar de moeder toe?
A
Koolstofdioxide
B
Zuurstof
C
Water
D
Voedingsstoffen
Slide 21 - Quizvraag
Vruchtwater
Baarmoeder
Navelstreng
Placenta
Slide 22 - Sleepvraag
Slide 23 - Tekstslide
Slide 24 - Tekstslide
Slide 25 - Tekstslide
Slide 26 - Tekstslide
Welke weg gaat de eicel (wanneer er bevruchting plaatsvindt)
A
Eierstokken > eileider > baarmoeder
B
Eileider > Eierstokken > Baarmoeder
C
Eierstokken > Eileider > baarmoeder > vagina
D
Baarmoeder > Eileider > Eierstokken
Slide 27 - Quizvraag
De bloedsomloop van een ongeboren baby is beduidend anders dan na de geboorte. We noemen dit de
A
embryonale circulatie
B
foetale circulatie
C
de prenatale circulatie
D
de antenatale circulatie
Slide 28 - Quizvraag
Wat is de functie van een navelstreng
Slide 29 - Open vraag
Een eeneiige tweeling heeft hetzelfde genotype.
A
Waar
B
Nietwaar
Slide 30 - Quizvraag
In de afbeelding is het ontstaan van twee tweelingen schematisch weergegeven.
De kinderen 2 en 3 zijn jongens.
Weet je van de andere babies of ze jongen of meisje zijn?
De kinderen 2 en 3 zijn jongens.
Weet je van de andere babies of ze jongen of meisje zijn?
A
Bij tweeling A wel.
Bij tweeling B niet.
B
Bij tweeling A en B wel.
C
Bij tweeling A niet.
Bij tweeling B wel.
D
Bij tweeling A en B niet.
Slide 31 - Quizvraag
Slide 32 - Tekstslide
Slide 33 - Tekstslide
Slide 34 - Tekstslide
Noem drie fases van de geboorte
Slide 35 - Open vraag
Wat is de nageboorte?
A
Een miskraam
B
De placenta
C
De foetus
D
De embryo
Slide 36 - Quizvraag
Slide 37 - Tekstslide
Wat betekent partus?
A
zwangerschap
B
bevalling
C
navelstreng
Slide 38 - Quizvraag
Slide 39 - Tekstslide
Als een zwangerschap voldragen is dan noemen we dat
A
préterme
B
matuur
C
á terme
D
serotien
Slide 40 - Quizvraag
Tijdens de zwangerschap neemt het bloedvolume van de zwangere toe met
A
5 tot 10 %
B
8 tot 12 %
C
12 a 15%
D
20 tot 30 %
Slide 41 - Quizvraag
Slide 42 - Tekstslide
Slide 43 - Tekstslide
Wat heb je geleerd in deze les?
