gram_2
1 / 15
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
De hond plast in het huis.
wat is: de persoonsvorm?
wat is: de persoonsvorm?
A
het huis
B
plast
C
de hond
D
in
Slide 4 - Quizvraag
De hond moet buiten plassen.
Wat is: de persoonsvorm?
Wat is: de persoonsvorm?
A
moet
B
de hond
C
buiten
D
plassen
Slide 5 - Quizvraag
In een hoofdzin staat de persoonsvorm op de tweede plek. Is dit juist?
A
Ja, dit klopt.
B
Nee, dit klopt niet.
Slide 6 - Quizvraag
De persoonsvorm is een werkwoord. In elke zin staat een persoonsvorm.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 7 - Quizvraag
In een ‘normale zin’ staat de persoonsvorm altijd op de tweede plaats.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 8 - Quizvraag
De persoonsvorm staat altijd op de tweede plaats in de zin.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 9 - Quizvraag
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Video
Slide 12 - Video
Slide 13 - Tekstslide
Het onderwerp vind je door:
A
de tijd in de zin te veranderen
B
door een vraagzin met 'wie' of 'wat' te maken
Slide 14 - Quizvraag
Op welke manieren vind je het onderwerp?
