Beroepsoriëntatie LW4 - Les 2

 Beroepsoriëntatie
1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
BeroepsorientatieMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

 Beroepsoriëntatie

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Programma deel 1 
1. AWR 
3. Lesdoelen deze week 
6.  Actieve afsluiting - lesdoelen check 

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ontwikkelingspsychologie
Boek: Mensen - Thema 1
Ontwikkelingspsychologie is de wetenschap die het gedrag bestudeert van de mens in de verschillende fasen van zijn ontwikkeling.

Als we praten over ontwikkeling, hebben we het over de verschillende fasen die mensen doormaken naarmate ze ouder worden. Elke fase (van baby tot oudere) heeft zijn eigen kenmerken (fysieke, cognitieve, sociale ect. = ontwikkelgebieden).

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ontwikkelfasen
  • Baby (0-1 jaar)
  • Dreumes (1-2 jaar)
  • Peuter (2-4 jaar)
  • Jong basisschoolkind (4-8 jaar)
  • Ouder basisschoolkind (8-12 jaar)
  • Puber (12-16 jaar)
  • Adolescent (16-21 jaar)
  • Jongvolwassene (21-35 jaar)
  • Midden volwassene (35-55 jaar)
  • Laat volwassene (55-70 jaar)
  • Oudere (70+ jaar)

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ontwikkeling van de mens
Ontwikkeling = verandering = vooruitgang. 
Bij ontwikkeling zijn er drie processen gaande:
  • Groeiprocessen: dit betreft de lichamelijke groei die het gevolg is van celdeling.
  • Rijpingsprocessen: dit betreft het ‘ergens aan toe zijn’, je bent er wel of niet aan toe om iets te leren.
  • Leerprocessen: dit betreft het verwerven van theoretische, praktische en sociaal-emotionele kennis en vaardigheden
Rijpingsprocessen kun je niet versnellen.

Wel kun je de voorwaarden scheppen om rijping mogelijk te maken. 
Wat denken jullie dat ze met de bovenstaande zin bedoelen? Voorbeeld? 








Slide 7 - Tekstslide

Ontwikkeling is dus een veranderproces waarbij de combinatie van rijping en leren leidt tot een steeds hoger niveau van functioneren.

Al deze ontwikkelingen beïnvloeden elkaar ook nog eens. Doordat je bijvoorbeeld leert lopen (fysieke ontwikkeling), ontdek je meer van de wereld (cognitieve ontwikkeling).
Ontwikkelgebieden

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Maak de zin af: ''Ontwikkelingspsychologie is de wetenschap die zich richt op....:
A
Het gedrag van mens en dier
B
De opvoeding van kind en ouders
C
Gedrag van de mensen in verschillende fasen in zijn leven
D
Het gedrag van de mens als deze in zijn puberteit zit

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 
timer
10:00
Tijd 
10 min
Hoe
In tweetallen samenwerken.
Hulp
Zoek samen de betekenissen van de begrippen op

Uitkomst
Je hebt de betekenissen van de begrippen gevonden en begrepen.
Klaar
Zorg dat je je antwoorden kort en duidelijk kunt uitleggen.
Wat
Zoek uit wat de begrippen orthopedagogiek, pedagogiek, agogiek, psychologie en toegepaste sociologie betekenen binnen de maatschappelijke zorg.

Slide 10 - Tekstslide

Stap 1 en 2 : 25 minuten
Stap 3: 10 minuten
Stap 4: 10 minuten

Totaal 45 minuten
Pedagogiek en Orthopedagogiek
Pedagogiek en orthopedagogiek zijn begrippen die gaan over de ontwikkelingsfasen en gebieden van kinderen en jongeren. Hier kun je in het werkveld mee te maken krijgen!

Pedagogiek gaat over opvoeding in het algemeen.
Orthopedagogiek gaat over opvoeding in problematische situaties.



Extra: “Daarbij is een orthopedagoog ook vaak bevoegd om net als een psychiater en psycholoog te diagnosticeren/diagnoses af te nemen (WO). Een pedagoog is (HBO) is iemand die vaak begeleiding en ondersteuning biedt in opvoedsituaties over het algemeen (praktisch). "

Slide 11 - Tekstslide

Verzin hier een eigen werkvorm voor hoe je de lesdoelen checkt. 


Agogiek
Agogiek is de leer van het begeleiden, aansturen of beleidsmatig mogelijk maken van veranderingsprocessen bij mensen opdat ze meer grip krijgen op hun leven. Deze sociale wetenschap bestudeert hoe mens en samenleving veranderen en geeft aanwijzingen over de manier waarop dit kan worden beïnvloed en begeleid.

Vanuit Agogiek kom je bij het Agogisch werk. Wat is agogisch werk?


Slide 12 - Tekstslide

Vanuit Agogiek kom je bij het Agogisch werk. Wat is agogisch werk?
Als agogisch medewerker ggz werk je in de geestelijke gezondheidszorg of in de verslavingszorg. Je helpt mensen die nare dingen hebben meegemaakt waardoor ze niet meer kunnen functioneren in de maatschappij. Denk aan mensen die lang verslaafd zijn geweest, heel eenzaam zijn en weinig inkomen hebben.
Psychologie

Psychologie is de wetenschap die het gedrag en de geest van de mens bestudeert. 

In het waarneembare gedrag wordt gekeken naar wat mensen doen en hoe ze het doen. Daarnaast worden ook de innerlijke processen bestudeerd: hoe voelen mensen zich, wat denken ze en hoe komen ze tot beslissingen?

Waarom is het binnen de maatschappelijke zorg belangrijk om te kijken naar wat mensen doen en hoe ze zich voelen?


Slide 13 - Tekstslide

 Letterlijk betekent psychologie ‘de studie van de geest’, afkomstig uit het Oud Grieks, waarin ‘psyche’ staat voor ‘geest’ en ‘logos’ voor ‘leerstelling’.

Maatschappelijke zorg gaat over mensen met een grotere kwetsbaarheid op psychisch of psychosociaal gebied. Zij kunnen daardoor soms beperkt meedoen in de samenleving. Er kan sprake zijn van isolement, uitsluiting, overlast en soms zijn ze dakloos. 
Toegepaste Sociologie
Toegepaste sociologie
men kijkt naar actuele maatschappelijke vraagstukken en sociaal gedrag. Verdiept zich in hoe cultuur en andere sociale kaders menselijk gedrag beïnvloeden en hoe sociale ongelijkheid leidt tot maatschappelijke veranderingen. Daarnaast bestudeert men de relatie tussen mensen en hun sociale omgeving.

Slide 14 - Tekstslide

Toegepaste sociologie komt voort uit de behoefte om gedrag in de samenleving te voorspellen. Daarom wordt het beschouwd als een instrument om tot sociale interventie te komen. Dat wil zeggen, om de onderlinge relaties tussen mensen te beïnvloeden, om hun kwaliteit van leven te ontwikkelen en te verbeteren.

Wat betekent communicatie?

Slide 15 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Het communicatieproces 

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Communicatierichting
  1. Eenzijdige communicatie -> Boodschap ontvangen maar niet kunnen reageren 
  2. meerzijdige communicatie ->Je bent zowel de zender als de ontvanger 

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een voorbeeld van eenzijdige communicatie is:
A
Luisteren naar de radio
B
Reageren op een facebook berichtje
C
Met een vriendin bellen
D
Verbale communicatie

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een voorbeeld van meerzijdige communicatie
A
Niet reageren op de spreker
B
Op de televisie naar voetbal kijken
C
Reageren op een WhatsApp berichtje
D
Een podcast beluisteren

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Communicatie 
  • Verbale communicatie 
  • Non verbale communicatie 

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Metacommunicatie 
  • Communiceren over de de communicatie: helikopterview
  • Interne en externe metacommunicatie 

Stel altijd de volgende drie vragen aan jezelf wanneer je metacommuniceren wilt toepassen:
1. Is de reactie (die ik wil geven) waar? 
2. Is het aardig? 
3. Is het nodig?

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ruis -> miscommunicatie
Is een probleem dat ontstaat tijdens de communicatie, als de boodschap die je zendt aan de ontvanger wordt vervormd en daardoor anders aankomt bij de ontvanger dan dat je bedoelde. 

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe kunnen we ruis voorkomen tijdens de communicatie?

Slide 23 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Soorten ruis
  1. Interne ruis -> Semantische (ander taal) of psychologische ruis (vooroordelen)
  1. externe ruis 


Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Individuele opdracht
  • Zoek in het boek Communicatie (Boom) of Ga naar mijn.boomberoepsonderwijs.nl, paraaf 1.5 (blz 29). En de volgende aspecten op: 
1. Inhoudelijk aspect 
2.Relationeel aspect 
3.Expressief aspect 
4.Appellerend aspect 
  • Geef van elk aspect een korte beschrijving van wat het betekent.
  • Klassikale bespreking 
timer
10:00

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 26 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Nabespreken documentaire 
  • Wat heb je genoteerd over schizofrenie?
  • Wat heb je genoteerd over de ziekte van ULLRICH?
  • Welke beperkingen ervaren Lerrie en Davine in het dagelijks leven?

Slide 27 - Tekstslide

Toegepaste sociologie komt voort uit de behoefte om gedrag in de samenleving te voorspellen. Daarom wordt het beschouwd als een instrument om tot sociale interventie te komen. Dat wil zeggen, om de onderlinge relaties tussen mensen te beïnvloeden, om hun kwaliteit van leven te ontwikkelen en te verbeteren.

Schizofrenie
  • Kenmerkt zich door het hebben van psychoses, gedesoriënteerd denken/spreken en waandenkbeelden. 
  • Een psychose is het ……. van dingen die er niet zijn:
  1. Zien 
  2. Horen
  3. Voelen
  4. Proeven
  5. Ruiken 

Slide 28 - Tekstslide

Er bestaan verschillende soorten psychotische stoornissen.
- Psychose. Tijdens een psychose maak je vreemde of enge dingen mee die echt voelen, maar niet echt zijn (hallucinaties). 
- Schizofrenie.
- Schizotypische persoonlijkheidsstoornis. 
- Waanstoornis. ...
- Schizoaffectieve stoornis. ...
- Psychotische stoornis na bevalling.
Schizofrenie
  • Behandeling; medicatie: zogeheten antipsychotica en therapie 
  • Begeleiding: niet eenvoudig, wees open en eerlijk, zorg voor een contactpersoon, een crisisplan, motiveer hulp, wees duidelijk, geef rust, creëer ruimte om te praten/ ventileren/ bewegen, informeer netwerk, zorg goed voor jezelf, leer signalen herkennen.

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stemmingsstoornissen

Bij een stemmingsstoornis is de stemming verstoord

We kunnen twee verschillende stemmingsstoornissen onderscheiden: 

De depressieve stemmingsstoornis en de bipolaire stemmingsstoornis

       

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Depressieve stemmingsstoornis

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bipolaire stemmingsstoornis
Bij een bipolaire stemmingsstoornis zijn er ook periodes van neerslachtigheid, maar deze worden afgewisseld met manische periodes.  

Slide 32 - Tekstslide

Bij een bipolaire stemmingsstoornis zijn er ook periodes van neerslachtigheid, maar deze worden afgewisseld met manische periodes. Bij een manie is juist sprake van een verhoogde activiteit en energie. De cliënt heeft dan een verminderde slaapbehoefte, hij is spraakzamer en houdt zich bezig met doelgerichte activiteiten rondom werk en sociale contacten. Ook zie je dan vaak een opgeblazen gevoel van eigenwaarde. In veel gevallen is de cliënt onbezonnen en neemt hij in deze manische periode ondoordachte besluiten. Dit kan leiden tot bijvoorbeeld financiële problemen of een seksueel overdraagbare aandoening. Periodes van depressie en manie wisselen elkaar af, maar hier bestaat veel variatie in. De ene cliënt maakt vooral depressieve periodes door, de andere vooral manische. Ook de tijd tussen de verschillende periodes kan verschillen.
In de periodes zonder depressie en manie kunnen sommige cliënten prima functioneren. Beperkingen doen zich vaak voor op het gebied van werk. Vanwege hun bipolaire stemmingsstoornis hebben ze doorgaans een lagere sociaal-economische positie. Ook komt langdurige werkeloosheid vaak voor. Het risico van zelfmoord is bovendien groot. Ongeveer 33% van alle mensen met een bipolaire stemmingsstoornis doet vroeg of laat een zelfmoordpoging. Omdat een bipolaire stemmingsstoornis chronisch is, ligt de nadruk tijdens de behandeling op het leren omgaan met de stoornis, vaak in combinatie met medicatie.
Bipolaire stemmingsstoornis
Mogelijke oorzaak -> niet bekend

Oorzaak/factoren:
  • Aanleg
  • Hormonale factoren
  • Omgevingsfactoren zoals stress, slaapgebrek, trauma's en drugsgebruik    kunnen triggers zijn. 
  • Biologische factoren; Veranderingen in de hersenen

Slide 33 - Tekstslide

Bij een bipolaire stemmingsstoornis zijn er ook periodes van neerslachtigheid, maar deze worden afgewisseld met manische periodes. Bij een manie is juist sprake van een verhoogde activiteit en energie. De cliënt heeft dan een verminderde slaapbehoefte, hij is spraakzamer en houdt zich bezig met doelgerichte activiteiten rondom werk en sociale contacten. Ook zie je dan vaak een opgeblazen gevoel van eigenwaarde. In veel gevallen is de cliënt onbezonnen en neemt hij in deze manische periode ondoordachte besluiten. Dit kan leiden tot bijvoorbeeld financiële problemen of een seksueel overdraagbare aandoening. Periodes van depressie en manie wisselen elkaar af, maar hier bestaat veel variatie in. De ene cliënt maakt vooral depressieve periodes door, de andere vooral manische. Ook de tijd tussen de verschillende periodes kan verschillen.
In de periodes zonder depressie en manie kunnen sommige cliënten prima functioneren. Beperkingen doen zich vaak voor op het gebied van werk. Vanwege hun bipolaire stemmingsstoornis hebben ze doorgaans een lagere sociaal-economische positie. Ook komt langdurige werkeloosheid vaak voor. Het risico van zelfmoord is bovendien groot. Ongeveer 33% van alle mensen met een bipolaire stemmingsstoornis doet vroeg of laat een zelfmoordpoging. Omdat een bipolaire stemmingsstoornis chronisch is, ligt de nadruk tijdens de behandeling op het leren omgaan met de stoornis, vaak in combinatie met medicatie.
Zoek op
  1. Wat is een angststoornis? 
  2. Wat is een paniekstoornis?  
  3. wat is het verschil tussen een angst en paniekstoornis? 
  4. Wat is agorafobie? 

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Obsessieve-compulsieve stoornissen
 Is er sprake van een obsessie; iemand is in zijn gedachten onophoudelijk bezig met een bepaald onderwerp. 


Bij een obsessieve-compulsieve stoornis heeft de cliënt last van obsessies (dwanggedachten) en compulsies (dwanghandelingen)

Obsessies veroorzaken angst, bijvoorbeeld bang zijn dat ‘alles misgaat’. In een poging deze angst te verminderen, voert de cliënt allerlei specifieke handelingen uit. Het bekendste voorbeeld is waarschijnlijk de obsessie ten aanzien van besmetting, waarbij als compulsie dwangmatig wordt schoongemaakt. 

Slide 35 - Tekstslide

Maar er zijn natuurlijk ook andere obsessies, zoals met betrekking tot symmetrie. Om die reden wordt alles dwangmatig geteld. Of denk aan onheil-obsessies, waardoor de cliënt dwangmatig alles controleert. De compulsies hebben in al deze gevallen te maken met de obsessie, maar dat is zeker niet altijd het geval.
 Psychotrauma en stressorgerelateerde stoornis 
Als een gebeurtenis psychische symptomen bij een cliënt uitlokt, is er sprake van een psychotrauma of stressorgerelateerde stoornis.
 
Je kunt binnen deze categorie drie stoornissen onderscheiden: 
- de aanpassingsstoornis, 
- de acute stressstoornis en 
- de posttraumatische stressstoornis.

Slide 36 - Tekstslide

Maak bij deze begrippen een koppeling met de doelgroep. 
En leg ook het verband met stage. 
Studenten gaan bijvoorbeeld solliciteren en komen dan het begrip afdeling somatiek tegen. Wat zouden de studenten hier tegen kunnen komen? ga hierin het gesprek aan. 

 Aanpassingsstoornis

Slide 37 - Tekstslide

Maak bij deze begrippen een koppeling met de doelgroep. 
En leg ook het verband met stage. 
Studenten gaan bijvoorbeeld solliciteren en komen dan het begrip afdeling somatiek tegen. Wat zouden de studenten hier tegen kunnen komen? ga hierin het gesprek aan. 

Slide 38 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Acute stressstoornis en posttraumatische stressstoornis
Wanneer een gebeurtenis een trauma is en de cliënt als gevolg daarvan psychische symptomen ontwikkelt, is er sprake van een acute stressstoornis of een posttraumatische stressstoornis (PTSS). 
Met een trauma wordt bedoeld dat de cliënt is geconfronteerd met een feitelijke dood of dreigende dood, ernstige verwondingen of (seksueel) geweld.  
Voorbeelden van een trauma zijn oorlogsgeweld, een verkrachting, een vliegtuigramp.

Slide 39 - Tekstslide

De cliënt kan zelf slachtoffer zijn, of een getuige van het trauma. Ook als een directe naaste slachtoffer is geworden, kunnen zich psychische symptomen voordoen.
Vragenrondje
Voordat we kijken naar de leeropbrengst en afsluiten.
Zijn er vragen?



Dan volgt nu de afsluiting! Zorg dat je in lesson up zit!

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat heb je geleerd van deze les?

Slide 41 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Tips en Tops inhoud

Slide 42 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Tips en Tops docent

Slide 43 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Afsluiting

Bedankt voor jullie aandacht!  

Nog vragen? 

Slide 44 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht
Zoek bij de volgende stoornissen een informatieve  you-tube video
van maximaal 5 minuten en bedenk twee vragen aan je klasgenoten hierbij (schrijf op het kaartje, voorkant de vraag en achterkant het antwoord). 

De klas wordt in 3 groepjes verdeeld:
- Stemmingsstoornissen 
- Angst stoornissen 
- Obsessief- compulsieve stoornis


timer
30:00

Slide 45 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 46 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 47 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies