H3 WEEK 6 Bron B + voca week 6

1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

STARTKLAAR
- ga rustig op je vaste plek zitten.
- doe je jas uit.
- pak je etui en je boek.
- doe je tas op de grond.
- doe je telefoon in het ZAKKIE en doe je zakkie in je TAS.
- als de timer is afgelopen, stop je met praten en begint de les.


timer
3:00

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Vorige les

Slide 4 - Tekstslide

Leerdoelen
1. R Ik ken woorden die met eten en drinken te maken hebben.
2. T2 Ik kan een quiz over eten maken.
*Leerdoelen zijn RTTI geformuleerd (in leerlingentaal).

Slide 5 - Tekstslide

Terugblik-opdracht

Slide 6 - Woordweb

Slide 7 - Tekstslide

c'est pourquoi
car
depuis
donc
il faut
devenir
le rêve
le métier
chef de cuisine
dur
daarom
omdat
sinds
dus
je moet / men moet
worden
de droom
het beroep
chefkok
moeilijk / hard
week 6

Slide 8 - Tekstslide

Vul de juiste woorden in de lege plekken.

1 + 2. Marie a toujours aimer faire la cuisine. __________ elle a décidé de _________ chef de cuisine.
3. __________ beaucoup d'expérience si tu veux réussir dans ce domaine, .
4. Marie a commencé à apprendre à cuisiner __________ l'âge de 10 ans.
5 + 6. Chef de cuisine est un __________ très  __________, mais elle adore cela.
7. Elle a suivi des cours de cuisine, __________ elle n'était pas très expérimenté au début.
8. Le __________ de Marie était d'ouvrir un restaurant où elle pourrait être créative.
9. Elle a ___________ décidé de travailler dans un restaurant pour acquérir plus d'expérience.








Slide 9 - Tekstslide

1. C'est pourquoi
2. devenir
3. il faut
4. depuis
5. métier
6. dur
7. Car
8. Rêve
9. donc

Slide 10 - Tekstslide

Exercices
Chapitre 5
Bron B
ex. 8, 9a(b), 10a



Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Miam! 

Slide 17 - Tekstslide


A
un croissant
B
un éclair
C
une brioche
D
un macaron

Slide 18 - Quizvraag


A
un croissant
B
un éclair
C
une tarelette aux pommes
D
un macaron

Slide 19 - Quizvraag


A
un macaron
B
un croissant
C
une tarelette aux pommes
D
un pain au chocolat

Slide 20 - Quizvraag


A
un macaron
B
un éclair
C
une tarelette aux pommes
D
un pain au chocolat

Slide 21 - Quizvraag


A
un macaron
B
un croissant
C
une tarelette aux pommes
D
un pain au chocolat

Slide 22 - Quizvraag


A
un macaron
B
un croissant
C
une tarelette aux pommes
D
une brioche

Slide 23 - Quizvraag

Een signaalwoord

Een signaalwoord is een woord dat de lezer of luisteraar helpt te begrijpen hoe twee zinnen of gedachten met elkaar verbonden zijn. Het geeft een hint over de relatie tussen de ideeën.

Slide 24 - Tekstslide

Bijvoorbeeld
"Maar" toont een tegenstelling (bijvoorbeeld: "Ik houd van pizza, maar ik eet het niet elke dag.").
"Omdat" geeft een reden (bijvoorbeeld: "Ik ga naar bed, omdat ik moe ben.").
"Dus" toont een gevolg (bijvoorbeeld: "Het regent, dus ik neem een paraplu mee.").

Slide 25 - Tekstslide

English
In het Engels noem je een signaalwoord een **"signal word"** of **"transition word"**. Deze woorden helpen om zinnen of alinea’s met elkaar te verbinden en geven aan hoe de ideeën zich tot elkaar verhouden, zoals bijvoorbeeld "however" (echter), "because" (omdat), of "therefore" (daarom).

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Aan de slag

Slide 29 - Tekstslide

Nabespreking

Slide 30 - Tekstslide

Begrippen uit deze les

Slide 31 - Tekstslide

Begrippen uit deze les

Slide 32 - Tekstslide


Schrijf 3 dingen op die
je deze les hebt geleerd

Slide 33 - Open vraag


Stel 1 vraag over iets dat je
deze les nog niet zo goed hebt begrepen

Slide 34 - Open vraag