Les 16 Naamkunde + grafieken en tabellen

Les 16 Naamkunde + grafieken en tabellen

Extra bundel
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsSecundair onderwijs

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Les 16 Naamkunde + grafieken en tabellen

Extra bundel

Slide 1 - Tekstslide

Bespreek met je tafel
a. Weet jij wat je eerste woordje was?
b. Wanneer begon je zinnen te gebruiken?
c. Op welke manier leerde je andere talen, zoals Frans, Engels, Spaans of Duits?

timer
4:00

Slide 2 - Tekstslide

Taalverwerving
a. Neem notities in de rechterkolom.
b. Vul de kernwoorden aan.
c. Schrijf een korte samenvatting over het fragment.

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Noteer je samenvatting hier.

Slide 5 - Open vraag

3. Bekijk de grafieken en bepaal of de uitspraken waar of niet waar zijn. Geef vervolgens het nummer van de grafiek of tabel waar je de informatie vond.

Slide 6 - Tekstslide

1. Grammaticale ontwikkeling start later dan woordenschatverwerving bij een kind.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 7 - Quizvraag

Slide 8 - Tekstslide

2. Wanneer een kind samengestelde zinnen kan gebruiken, is het ook volledig verstaanbaar.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 9 - Quizvraag

Slide 10 - Tekstslide

3. Vanaf de leeftijd van 18 maanden kan een kind 10 woorden gebruiken.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 11 - Quizvraag

Slide 12 - Tekstslide

4. Een kind tussen 5 en 6 jaar kent zo’n 2 600 woorden.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 13 - Quizvraag

Slide 14 - Tekstslide

5. Kinderen leren meer taal tussen de leeftijd van 0 tot 6 jaar dan tussen de leeftijd van 6 en 11 jaar.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 15 - Quizvraag

Slide 16 - Tekstslide

6. Kinderen ‘spreken’ al voor ze hun eerste woord gebruikt hebben.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 17 - Quizvraag

Slide 18 - Tekstslide

7. Tussen de leeftijd van 3 en 5 jaar evolueert de woordenschat van een kind van ongeveer 900 woorden naar 2 100 woorden.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 19 - Quizvraag

Slide 20 - Tekstslide

8. Volwassenen bieden kinderen van 7 jaar een meer talige context aan dan kinderen van 5 jaar.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 21 - Quizvraag

Slide 22 - Tekstslide

Vier fases van moedertaalontwikkeling
  1. Voortalige fase: 0 tot 7 maanden
  2. Brabbelfase: 7 tot 10 maanden
  3. Eenwoordfase: 12 tot 18 maanden
  4. Meerwoordfase: 18 tot 30 maanden
  5. Differentiatiefase: 30 maanden tot tot 9 jaar

Slide 23 - Tekstslide

Voortalige fase (0-7 maanden)
In deze fase nemen baby's spraakklanken waar en maken ze geluidjes. Dit is een cruciale periode waarin ze leren om verschillende klanken te onderscheiden.

Kenmerken:
⦁ Baby’s reageren op geluiden en stemmen.
⦁ Ze produceren geluiden zoals gorgelen, kirren en vocaliseren.

Voorbeeld: Klanken zoals "eieieiei", "tatatata", "sjsjsjsj", "riiiiiii".

Slide 24 - Tekstslide

Brabbelfase (7-10 maanden)
Baby’s beginnen klanken na te bootsen en oefenen hiermee. Ze ontdekken hoe ze klanken kunnen combineren en maken herhalende klankpatronen.

Kenmerken:
⦁ Baby’s experimenteren met klanken en intonatie.
⦁ Ze gebruiken herhalende klankenreeksen die soms op echte woorden lijken.

Voorbeeld: geluiden zoals "dedadedadada", "memememe", "bakagoeogoe"

Slide 25 - Tekstslide

Eenwoordfase (10-16 maanden)
Kinderen beginnen losse woorden te gebruiken met een specifieke betekenis. Eén woord kan een hele zin vervangen (bijvoorbeeld "banaan" betekent "Ik wil een banaan").

Kenmerken:
⦁ Kinderen gebruiken eenvoudige woorden om iets duidelijk te maken.
⦁ Eén woord kan verschillende betekenissen hebben, afhankelijk van de context en intonatie.

Voorbeeld: woorden zoals "mama", "papa", "naan" (voor banaan).

Slide 26 - Tekstslide

Meerwoordfase (16-26 maanden)


Kinderen beginnen woorden te combineren tot korte zinnen. Hun woordenschat groeit en ze beginnen de basis van grammatica te ontdekken.

Kenmerken:
⦁ Zinnen bestaan uit twee tot drie woorden.
⦁ Woorden worden gecombineerd op een simpele manier, vaak zonder grammaticale structuur.

Voorbeeld: "pop hebben", "pop muts hebben", "Myriam pop muts hebben".


Slide 27 - Tekstslide

Differentiatiefase (26 maanden - 9 jaar)

Kinderen breiden hun woordenschat verder uit en leren grammaticale regels. Ze beginnen complexere zinnen te vormen en gebruiken taal steeds beter om hun gedachten uit te drukken.

Kenmerken:
⦁ Overgeneralisaties
⦁ Gebruik van langere en complexere zinnen.
⦁ Ontwikkeling van grammaticale structuren zoals verleden tijd en samengestelde zinnen.

Voorbeeld: "Ik heb onze goeie auto terug vont; het paard klimde op de stoel, en toen viel het, en toen huilde het."

Slide 28 - Tekstslide

Grafieken bespreken
Zoek de drie fouten in de tekst.

Slide 29 - Tekstslide