5.3 fictie begrippen

Welkom in deze les!

Lees tekst 1 van 5.3 blz 46,47 en 48/ 51 en 52
klaar? maak 5.3 opdracht 2, 3, 
Pak je leesboek      Leg je                                                     spullen klaar




telefoon
in je tas               Laptop/Ipad                                                dicht
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom in deze les!

Lees tekst 1 van 5.3 blz 46,47 en 48/ 51 en 52
klaar? maak 5.3 opdracht 2, 3, 
Pak je leesboek      Leg je                                                     spullen klaar




telefoon
in je tas               Laptop/Ipad                                                dicht

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen 5.3
Je kunt de onderstaande fictiebegrippen toepassen:
- genre
- chronologisch en niet-chronologisch tijd
- open en gesloten einde
- hoofd- en bijpersoon , round- of flatcharacter
- perspectief
- mening en argument
- onderwerp en thema

Slide 2 - Tekstslide

Module 5 FICTIE
5.3 Begrippen

Slide 3 - Tekstslide

Genre
Verzameling van verhalen die tot dezelfde soort horen.
Voorbeelden van genres:
• avonturenroman;
• historische roman;
• liefdesroman;
• oorlogsroman;
• psychologische roman;
• science fiction

Slide 4 - Tekstslide

Tijd
Chronologisch --> schrijver vertelt zijn verhaal met de gebeurtenissen mee.
Voorgeschiedenis --> schrijver begint in het midden van het verhaal en vertelt daarna wat daarvoor gebeurd is.
Niet-chronologisch --> schrijver vertelt eerst de afloop van het verhaal en daarna wat daarvoor gebeurd is.
Flashback --> schrijver vertelt een korte terugblik

Slide 5 - Tekstslide

Eind
Gesloten eind --> het verhaalprobleem is opgelost.

Open eind --> sommige zaken zijn nog niet opgelost. Als lezer moet je zelf bedenken hoe het verhaal verder gaat en wat er met de personages gaat gebeuren.

Slide 6 - Tekstslide

Personages - hoofdpersoon of roundcharacter
Je weet
- wat hij denkt en voelt;
- wat zijn karaktereigenschappen zijn.
Karakterontwikkeling --> karakter verandert door gebeurtenissen. = round character

Slide 7 - Tekstslide

Personages - bijpersoon of flat character
Je weet
- minder informatie. 
- meestal lees je geen gedachten en gevoelens

Bijpersonen veranderen niet en reageren vaak voorspelbaar. =
flat character

Slide 8 - Tekstslide

Perspectief
Vertelperspectief of vertelstandpunt --> vanuit welk personage laat de schrijver de gebeurtenis zien?

Vertelstandpunt eerste persoon --> ik-persoon. 

Slide 9 - Tekstslide

Vertelstandpunt derde persoon --> hij/zij persoon

Wisselend perspectief --> schrijver vertelt het verhaal vanuit meerdere personages.

Slide 10 - Tekstslide

Mening en argument
Mening --> wat vind je van het boek.
Verschillende argumenten:
- realistisch argument: vind je wat er verteld wordt geloofwaardig?
- emotief argument: grijpt het verhaal je aan en leef je mee met de personages?
- moreel argument: ben je het eens met de overtuigingen en ideeën in het boek?
- argument over de opbouw: vind je dat het verhaal goed verteld wordt; zit het verhaal goed in elkaar?
goed in elkaar

Slide 11 - Tekstslide

onderwerp en thema
Het onderwerp van een boek geeft heel neutraal aan waar het verhaal over gaat.

Het thema formuleert kort en algemeen wat de strekking van het verhaal is.
Je kunt het thema formuleren:
• in een paar woorden;
• in een korte zin;
• in een vraag.
Onderwerp, tags of trefwoorden die je vaak voor in een bibliotheekboek vindt, kunnen je helpen om het thema te formuleren.

Slide 12 - Tekstslide

Vanuit welke drie perspectieven kan een verhaal verteld worden?

Slide 13 - Open vraag