- Je herkent fictie en non- fictie;
- Je weet het verschil tussen realistisch en niet- realistisch;
- Je kunt het genre van een boek herkennen;
- Je kunt het verschil tussen chronologisch en niet- chronologisch vertellen;
- Je kunt het eind van een boek benoemen;
- Je kunt personages en hun ontwikkeling beschrijven;
- Je kunt argumenten onderscheiden en je mening onderbouwen;
- Je kent de verschillende vertelstandpunten en deze bepalen.