2L herhaling paragraaf 1 t/m 4 Meer dan lezen

2L herhaling paragraaf 2 t/m 4 Meer dan lezen
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

2L herhaling paragraaf 2 t/m 4 Meer dan lezen

Slide 1 - Tekstslide

Planning
  • Stillezen
  • Planning doornemen studiewijzer
  • Instructie
  • Zelfstandig werken
  • Reflectie

Slide 2 - Tekstslide

Stillezen

Slide 3 - Tekstslide

Studieplanner

Slide 4 - Tekstslide

Herhaling paragraaf 2 t/m 4 Meer dan lezen

Paragraaf 2: Stappenplan lezen
Paragraaf 3: Onbekende woorden
Paragraaf 4: Tekstverbanden en signaalwoorden

Slide 5 - Tekstslide

Stappenplan lezen
Bedenk voordat je leest waarom je de tekst  leest. Bepaal dan welke stappen uit het stappenplan nodig zijn. 

Slide 6 - Tekstslide

Stap 1: Oriënterend lezen
Wat is het doel van oriënterend lezen?

Slide 7 - Open vraag

Oriënterend lezen
Doel: onderwerp van de tekst vinden.

1 Lees de titel, de tussenkopjes en bekijk de eventuele afbeeldingen.
2 Lees de eerste alinea of de eerste twee alinea’s.
3 Geef in een paar woorden antwoord op de vraag: waarover gaat deze tekst? Het antwoord op die vraag is het onderwerp van de tekst.

Slide 8 - Tekstslide

Stap 2: Globaal lezen
Wat is het doel van globaal lezen?

Slide 9 - Open vraag

Globaal lezen
Doel: deelonderwerpen van de tekst vinden.

 
4 Lees van elke alinea de eerste en de laatste zin.
5 Markeer met strepen in de linker kantlijn (= witte ruimte naast de tekst) welke alinea(’s) de inleiding en het slot zijn.
6 Markeer met strepen in de linker kantlijn welke alinea’s van het middenstuk bij elkaar horen en dus over hetzelfde deelonderwerp gaan.

Slide 10 - Tekstslide

Stap 3: Precies lezen
Wat is het doel van precies lezen?

Slide 11 - Open vraag

Precies lezen
Doel: precies weten waar de tekst over gaat.
7.  Lees de tekst helemaal.
8. Onderstreep woorden die je niet kent. Bepaal de betekenis van deze woorden met een woordraadstrategie.
9. Markeer de kernzin van elke alinea.
10. Noteer van elke alinea in een paar woorden het deelonderwerp in de linker kantlijn.
11. Noteer het tekstdoel.
12. Noteer de tekstsoort.

Slide 12 - Tekstslide

Stap 4: Afronding
13 Onderstreep de hoofdgedachte van de tekst of schrijf die in je eigen woorden op. De hoofdgedachte is één zin waarin duidelijk wordt wat het belangrijkste is wat je over het onderwerp van de tekst te weten bent gekomen.

Slide 13 - Tekstslide

Onbekende woorden
Als je in een tekst een onbekend woord tegenkomt, kijk dan eerst of je de betekenis uit de tekst kunt halen. Gebruik hiervoor een woordraadstrategie. 

Je hebt hiervoor de volgende manieren al geleerd: 
  • synoniem
  • omschrijving
  • voorbeeld
  • tegenstelling 

Slide 14 - Tekstslide

Een synoniem is .....
A
Uitleg over de betekenis van een woord in meer dan één woord
B
Een voorbeeld van een onbekend woord
C
Een ander woord met dezelfde betekenis
D
Hetzelfde woord, maar met een andere betekenis

Slide 15 - Quizvraag

Linde is gek op allerlei kermisattracties: spookhuis, reuzenrad en botsauto's.

Wat zijn kermisattracties

Slide 16 - Open vraag

Welke woordstrategie heb je in de vorige vraag gebruikt?
A
Ik zag een synoniem
B
Ik zag een omschrijving
C
Ik zag een voorbeeld
D
Ik zag een tegenstelling

Slide 17 - Quizvraag

De oud-voetballer Arjen Robben woont nu in een riante villa, maar hij groeide op in een veel kleiner huis.

Wat betekent riant?

Slide 18 - Open vraag

Welke woordstrategie heb je in de vorige vraag gebruikt?
A
Ik zag een synoniem
B
Ik zag een omschrijving
C
Ik zag een voorbeeld
D
Ik zag een tegenstelling

Slide 19 - Quizvraag

Wat betekent vedette in de volgende zin: Hardloopster Dafne Schippers is een vedette, een beroemd persoon, die altijd voor de winst gaat.

Slide 20 - Open vraag

Welke woordstrategie heb je in de vorige vraag gebruikt?
A
Ik zag een synoniem
B
Ik zag een omschrijving
C
Ik zag een voorbeeld
D
Ik zag een tegenstelling

Slide 21 - Quizvraag

Onderwerp
Elke tekst gaat ergens over --> het onderwerp
Het onderwerp benoem je in één of een paar woorden.

Als je het onderwerp van een tekst weet, kan je de tekst beter begrijpen (voorkennis)

Als je het onderwerp van een tekst wilt weten, hoef je niet de hele tekst te lezen. Je leest de tekst alleen oriënterend.

Slide 22 - Tekstslide

Een bekend woorddeel zoeken
Als je de betekenis van een woord niet kent, kun je op zoek gaan naar een bekend deel van het woord. Bekende woorddelen vind je in samenstellingen, afleidingen en woorden met delen uit een andere taal.

Slide 23 - Tekstslide

Wat is een afleiding?
A
Een woord dat is gemaakt uit twee of meer losse woorden
B
Een woord met een voor- en/of achtervoegsel
C
Een woord uit een andere taal gebruiken

Slide 24 - Quizvraag

Wat is een samenstelling?
A
Een woord dat is gemaakt uit twee of meer losse woorden
B
Een woord met een voor- en/of achtervoegsel
C
Een woord uit een andere taal gebruiken

Slide 25 - Quizvraag

Wat doe je als je een woorddeel in een woord uit een andere taal zoekt?
A
Een woord dat is gemaakt uit twee of meer losse woorden
B
Een woord met een voor- en/of achtervoegsel
C
Een woord uit een andere taal gebruiken

Slide 26 - Quizvraag

Tekstverbanden
  • Tegenstellend 
  • Chronologisch
  • Opsommend
  • Toelichtend 

Slide 27 - Tekstslide

Wat is een opsommend tekstverband?
A
Geeft aan dat zaken worden genoemd die elkaars tegenovergestelde zijn
B
Als gebeurtenissen volgens een bepaalde tijdsvolgorde gebeuren of moeten gebeuren
C
Als een aantal zaken die bij elkaar horen na elkaar worden genoemd
D
Er wordt extra informatie (uitleg/voorbeeld) gegeven over een onderwerp

Slide 28 - Quizvraag

Wat is een tegenstellend tekstverband?
A
Geeft aan dat zaken worden genoemd die elkaars tegenovergestelde zijn
B
Als gebeurtenissen volgens een bepaalde tijdsvolgorde gebeuren of moeten gebeuren
C
Als een aantal zaken die bij elkaar horen na elkaar worden genoemd
D
Er wordt extra informatie (uitleg/voorbeeld) gegeven over een onderwerp

Slide 29 - Quizvraag

Wat is een chronologisch tekstverband?
A
Geeft aan dat zaken worden genoemd die elkaars tegenovergestelde zijn
B
Als gebeurtenissen volgens een bepaalde tijdsvolgorde gebeuren of moeten gebeuren
C
Als een aantal zaken die bij elkaar horen na elkaar worden genoemd
D
Er wordt extra informatie (uitleg/voorbeeld) gegeven over een onderwerp

Slide 30 - Quizvraag

Wat is een toelichtend tekstverband?
A
Geeft aan dat zaken worden genoemd die elkaars tegenovergestelde zijn
B
Als gebeurtenissen volgens een bepaalde tijdsvolgorde gebeuren of moeten gebeuren
C
Als een aantal zaken die bij elkaar horen na elkaar worden genoemd
D
Er wordt extra informatie (uitleg/voorbeeld) gegeven over een onderwerp

Slide 31 - Quizvraag

Aan de slag!
Je gaat alle paragrafen herhalen door een oefentoets te maken. 

Zo kan je goed zien of je alle theorie nog weet en of je dit nog kan toepassen. 

De oefentoets staat klaar in de digitale methode


Slide 32 - Tekstslide