In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
2L herhaling paragraaf 2 t/m 4 Meer dan lezen
Slide 1 - Tekstslide
Planning
Stillezen
Instructie
Zelfstandig werken
Reflectie
Slide 2 - Tekstslide
Stillezen
Slide 3 - Tekstslide
Studieplanner
Slide 4 - Tekstslide
Herhaling paragraaf 2 t/m 4 Meer dan lezen
Paragraaf 2: Stappenplan lezen
Paragraaf 3: Onbekende woorden
Paragraaf 4: Tekstverbanden en signaalwoorden
Slide 5 - Tekstslide
Stappenplan lezen
Bedenk voordat je leest waarom je de tekst leest. Bepaal dan welke stappen uit het stappenplan nodig zijn.
Slide 6 - Tekstslide
Stap 1: Oriënterend lezen Wat is het doel van oriënterend lezen?
Slide 7 - Open vraag
Oriënterend lezen
Doel: onderwerp van de tekst vinden.
Lees de titel, de tussenkopjes en bekijk de eventuele afbeeldingen.
Lees de eerste alinea of de eerste twee alinea’s.
Geef in een paar woorden antwoord op de vraag: waarover gaat deze tekst?
Het antwoord op die vraag is het onderwerp van de tekst.
Slide 8 - Tekstslide
Stap 2: Globaal lezen Wat is het doel van globaal lezen?
Slide 9 - Open vraag
Globaal lezen
Doel: deelonderwerpen van de tekst vinden.
Lees van elke alinea de eerste en de laatste zin.
Markeer met strepen in de linker kantlijn (= witte ruimte naast de tekst) welke alinea(’s) de inleiding en het slot zijn.
Markeer met strepen in de linker kantlijn welke alinea’s van het middenstuk bij elkaar horen en dus over hetzelfde deelonderwerp gaan.
Slide 10 - Tekstslide
Stap 3: Precies lezen Wat is het doel van precies lezen?
Slide 11 - Open vraag
Precies lezen
Doel: precies weten waar de tekst over gaat.
Lees de tekst helemaal.
Onderstreep woorden die je niet kent. Bepaal de betekenis van deze woorden met een woordraadstrategie.
Markeer de kernzin van elke alinea.
Noteer van elke alinea in een paar woorden het deelonderwerp in de linker kantlijn.
Noteer het tekstdoel.
Noteer de tekstsoort.
Slide 12 - Tekstslide
Stap 4: Afronding
Onderstreep de hoofdgedachte van de tekst of schrijf die in je eigen woorden op. De hoofdgedachte is één zin waarin duidelijk wordt wat het belangrijkste is wat je over het onderwerp van de tekst te weten bent gekomen.
Slide 13 - Tekstslide
Onbekende woorden
Als je in een tekst een onbekend woord tegenkomt, kijk dan eerst of je de betekenis uit de tekst kunt halen. Gebruik hiervoor een woordraadstrategie.
Je hebt hiervoor de volgende manieren al geleerd:
synoniem
omschrijving
voorbeeld
tegenstelling
Slide 14 - Tekstslide
Een synoniem is .....
A
Uitleg over de betekenis van een woord in meer dan één woord
B
Een voorbeeld van een onbekend woord
C
Een ander woord met dezelfde betekenis
D
Hetzelfde woord, maar met een andere betekenis
Slide 15 - Quizvraag
Linde is gek op allerlei kermisattracties: spookhuis, reuzenrad en botsauto's.
Wat zijn kermisattracties
Slide 16 - Open vraag
Welke woordstrategie heb je in de vorige vraag gebruikt?
A
Ik zag een synoniem
B
Ik zag een omschrijving
C
Ik zag een voorbeeld
D
Ik zag een tegenstelling
Slide 17 - Quizvraag
De oud-voetballer Arjen Robben woont nu in een riante villa, maar hij groeide op in een veel kleiner huis.
Wat betekent riant?
Slide 18 - Open vraag
Welke woordstrategie heb je in de vorige vraag gebruikt?
A
Ik zag een synoniem
B
Ik zag een omschrijving
C
Ik zag een voorbeeld
D
Ik zag een tegenstelling
Slide 19 - Quizvraag
Wat betekent vedette in de volgende zin: Hardloopster Dafne Schippers is een vedette, een beroemd persoon, die altijd voor de winst gaat.
Slide 20 - Open vraag
Welke woordstrategie heb je in de vorige vraag gebruikt?
A
Ik zag een synoniem
B
Ik zag een omschrijving
C
Ik zag een voorbeeld
D
Ik zag een tegenstelling
Slide 21 - Quizvraag
Wat betekent individueel in de volgende zin: Jasper heeft individueel pianoles, omdat hij het best presteert als hij alleen les krijgt.
Slide 22 - Open vraag
Welke woordstrategie heb je in de vorige vraag gebruikt?
A
Ik zag een synoniem
B
Ik zag een omschrijving
C
Ik zag een voorbeeld
D
Ik zag een tegenstelling
Slide 23 - Quizvraag
Een bekend woorddeel zoeken
Als je de betekenis van een woord niet kent, kun je op zoek gaan naar een bekend deel van het woord. Bekende woorddelen vind je in samenstellingen, afleidingen en woorden met delen uit een andere taal.
Slide 24 - Tekstslide
Wat is een afleiding?
A
Een woord dat is gemaakt uit twee of meer losse woorden
B
Een woord met een voor- en/of achtervoegsel
C
Een woord uit een andere taal gebruiken
Slide 25 - Quizvraag
Wat is een samenstelling?
A
Een woord dat is gemaakt uit twee of meer losse woorden
B
Een woord met een voor- en/of achtervoegsel
C
Een woord uit een andere taal gebruiken
Slide 26 - Quizvraag
Wat doe je als je een woorddeel in een woord uit een andere taal zoekt?
A
Een woord dat is gemaakt uit twee of meer losse woorden
B
Een woord met een voor- en/of achtervoegsel
C
Een woord uit een andere taal gebruiken
Slide 27 - Quizvraag
Tekstverbanden
Tegenstellend
Chronologisch
Opsommend
Toelichtend
Slide 28 - Tekstslide
Wat is een opsommend tekstverband?
A
Geeft aan dat zaken worden genoemd die elkaars tegenovergestelde zijn
B
Als gebeurtenissen volgens een bepaalde tijdsvolgorde gebeuren of moeten gebeuren
C
Als een aantal zaken die bij elkaar horen na elkaar worden genoemd
D
Er wordt extra informatie (uitleg/voorbeeld) gegeven over een onderwerp
Slide 29 - Quizvraag
Wat is een tegenstellend tekstverband?
A
Geeft aan dat zaken worden genoemd die elkaars tegenovergestelde zijn
B
Als gebeurtenissen volgens een bepaalde tijdsvolgorde gebeuren of moeten gebeuren
C
Als een aantal zaken die bij elkaar horen na elkaar worden genoemd
D
Er wordt extra informatie (uitleg/voorbeeld) gegeven over een onderwerp
Slide 30 - Quizvraag
Wat is een chronologisch tekstverband?
A
Geeft aan dat zaken worden genoemd die elkaars tegenovergestelde zijn
B
Als gebeurtenissen volgens een bepaalde tijdsvolgorde gebeuren of moeten gebeuren
C
Als een aantal zaken die bij elkaar horen na elkaar worden genoemd
D
Er wordt extra informatie (uitleg/voorbeeld) gegeven over een onderwerp
Slide 31 - Quizvraag
Wat is een toelichtend tekstverband?
A
Geeft aan dat zaken worden genoemd die elkaars tegenovergestelde zijn
B
Als gebeurtenissen volgens een bepaalde tijdsvolgorde gebeuren of moeten gebeuren
C
Als een aantal zaken die bij elkaar horen na elkaar worden genoemd
D
Er wordt extra informatie (uitleg/voorbeeld) gegeven over een onderwerp
Slide 32 - Quizvraag
Aan de slag!
Je gaat alle paragrafen herhalen door een diagnostische toets te maken.
Zo kan je goed zien of je alle theorie nog weet en of je dit nog kan toepassen.
De diagnostische toets staat klaar in de digitale methode