1B herhaling paragraaf 1 t/m 4 Meer dan lezen

1B herhaling paragraaf 1 t/m 4 Meer dan lezen
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

1B herhaling paragraaf 1 t/m 4 Meer dan lezen

Slide 1 - Tekstslide

Planning
  • Stillezen
  • Planning doornemen studiewijzer
  • Instructie
  • Zelfstandig werken
  • Huiswerk controle
  • Reflectie

Slide 2 - Tekstslide

Stillezen

Slide 3 - Tekstslide

Studieplanner

Slide 4 - Tekstslide

Herhaling paragraaf 1 t/m 4 Meer dan lezen
Paragraaf 1: Onbekende woorden
Paragraaf 2: Onderwerp
Paragraaf 3: Hoofdgedachte
Paragraaf 4: Tekstdoelen en tekstsoorten

Slide 5 - Tekstslide

Onbekende woorden
  • Omschrijving
  • Tegenstelling
  • Synoniem
  • Voorbeeld

Slide 6 - Tekstslide

Een synoniem is .....
A
Uitleg over de betekenis van een woord in meer dan één woord
B
Een voorbeeld van een onbekend woord
C
Een ander woord met dezelfde betekenis
D
Hetzelfde woord, maar met een andere betekenis

Slide 7 - Quizvraag

Linde is gek op allerlei kermisattracties: spookhuis, reuzenrad en botsauto's.

Wat zijn kermisattracties

Slide 8 - Open vraag

Welke woordstrategie heb je in de vorige vraag gebruikt?
A
Ik zag een synoniem
B
Ik zag een omschrijving
C
Ik zag een voorbeeld
D
Ik zag een tegenstelling

Slide 9 - Quizvraag

De oud-voetballer Arjen Robben woont nu in een riante villa, maar hij groeide op in een veel kleiner huis.

Wat betekent riant?

Slide 10 - Open vraag

Welke woordstrategie heb je in de vorige vraag gebruikt?
A
Ik zag een synoniem
B
Ik zag een omschrijving
C
Ik zag een voorbeeld
D
Ik zag een tegenstelling

Slide 11 - Quizvraag

Wat betekent vedette in de volgende zin: Hardloopster Dafne Schippers is een vedette, een beroemd persoon, die altijd voor de winst gaat.

Slide 12 - Open vraag

Welke woordstrategie heb je in de vorige vraag gebruikt?
A
Ik zag een synoniem
B
Ik zag een omschrijving
C
Ik zag een voorbeeld
D
Ik zag een tegenstelling

Slide 13 - Quizvraag

Onderwerp
Elke tekst gaat ergens over --> het onderwerp
Het onderwerp benoem je in één of een paar woorden.

Als je het onderwerp van een tekst weet, kan je de tekst beter begrijpen (voorkennis)

Als je het onderwerp van een tekst wilt weten, hoef je niet de hele tekst te lezen. Je leest de tekst alleen oriënterend.

Slide 14 - Tekstslide

Hoe lees je een tekst oriënterend? Benoem de stappen.

Slide 15 - Open vraag

Hoofdgedachte
Je kunt het belangrijkste van een tekst in één zin samenvatten.


Die ene zin noem je de hoofdgedachte. 

Slide 16 - Tekstslide

Welke vraag stel je jezelf om de hoofdgedachte te vinden?

Slide 17 - Open vraag

Tekstdoelen en tekstsoorten
Elke tekst wordt geschreven met een doel: de schrijver wil iets bereiken. Er zijn vijf tekstdoelen:
  • activeren
  • amuseren
  • informeren
  • instrueren
  • overtuigen
Bij ieder tekstdoel kunnen meerdere tekstsoorten horen.

Slide 18 - Tekstslide

Wat wil de schrijver bereiken met het tekstdoel: instrueren
A
Dat je iets wel of niet gaat doen
B
Dat je je vermaakt
C
Dat je leert hoe je iets moet doen
D
Dat je zijn mening overneemt

Slide 19 - Quizvraag

Wat wil de schrijver bereiken met het tekstdoel: overtuigen
A
Dat je iets wel of niet gaat doen
B
Dat je iets te weten komt
C
Dat je leert hoe je iets moet doen
D
Dat je zijn mening overneemt

Slide 20 - Quizvraag

Wat wil de schrijver bereiken met het tekstdoel: informeren
A
Dat je iets wel of niet gaat doen
B
Dat je iets te weten komt
C
Dat je leert hoe je iets moet doen
D
Dat je zijn mening overneemt

Slide 21 - Quizvraag

Wat wil de schrijver bereiken met het tekstdoel: activeren
A
Dat je iets wel of niet gaat doen
B
Dat je je vermaakt
C
Dat je leert hoe je iets moet doen
D
Dat je zijn mening overneemt

Slide 22 - Quizvraag

Wat wil de schrijver bereiken met het tekstdoel: amuseren
A
Dat je iets wel of niet gaat doen
B
Dat je je vermaakt
C
Dat je leert hoe je iets moet doen
D
Dat je zijn mening overneemt

Slide 23 - Quizvraag

Aan de slag!
Je gaat alle paragrafen herhalen door een oefentoets te maken. 

Zo kan je goed zien of je alle theorie nog weet en of je dit nog kan toepassen. 

De oefentoets staat klaar in de digitale methode


Slide 24 - Tekstslide