23-24 1MH P4 Formuleren

1 / 53
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavo, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 53 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welkom bij het vak Nederlands
Leg je lesboek, schrift, laptop en etui op tafel.
Wat gaan we doen?

  • Samen lezen in: 'Game On'
  • Uitleg: Formuleren
  • Aan de slag: Formuleren 
  • Afsluiting/huiswerk
Leesboek
op de hoek van je tafel.

Slide 2 - Tekstslide

Beginpagina zonder timer

Plaatje aanpassen aan het onderwerp van de les.
GAME ON

Slide 3 - Tekstslide

Onderbouw

Paragraaf die besproken wordt in het blauwe vak dikgedrukt maken.
Leerdoelen
  • Je  kunt goede volledige zinnen maken. 
  • Je kunt bepalen of een zelfstandig naamwoord mannelijk,
    vrouwelijk of onzijdig is.
  • Je kunt de verwijswoorden deze, die, dit en dat
    op de juiste manier gebruiken.
  • Je kunt de trappen van vergelijking goed
    gebruiken in combinatie met als en dan.
  • Je kent 8 verbanden tussen zinnen en bijbehorende signaalwoorden.

     
Taalverzorging

1. Spelling
   A.  Werkwoordspelling
   B. Overige spelling
2. Grammatica
   A. Zinsontleden
   B. Woordbenoemen
3. Formuleren
   A. Volledige zinnen
   B. Mannelijk, vrouwelijk &                  onzijdig
   C. Verwijswoorden
   D. Trappen van vergelijking

Slide 4 - Tekstslide

Onderbouw

Paragraaf die besproken wordt in het blauwe vak dikgedrukt maken.
TOETS
TAALVERZORGING: FORMULEREN

7 juni 

Slide 5 - Tekstslide

Tekstgrootte is aan te passen wanneer het niet op een pagina past.
Een volledige zin bestaat altijd uit:
A
een persoonsvorm
B
een onderwerp
C
een persoonsvorm en onderwerp
D
een gezegde

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Verwijswoorden
Zo gebruik je de informatie over het woordgeslacht
• Voor mannelijke en vrouwelijke woorden gebruik je de, deze en die:
– de kano, deze kano, die kano
– de regering, deze regering, die regering
• Voor onzijdige woorden gebruik je het, dit en dat:
– het cadeau, dit cadeau, dat cadeau
• Voor woorden in het meervoud gebruik je altijd de, deze en die:
– de kano’s, deze regeringen, die cadeaus

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verwijswoorden
Tip: deze en die verwijzen naar de-woorden, dit en dat verwijzen naar het-woorden.


Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke trappen van vergelijking zijn er?

Slide 9 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Trappen van vergelijking
weinig-...........-.............
A
weiniger-weinigst
B
minder-minst

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zet de trappen van vergelijking in de juiste volgorde.
Vergrotende trap
Overtreffende trap
Stellende trap
1.
2.
3.

Slide 11 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

verbanden tussen zinnen

Slide 12 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Tekstverbanden:

Concluderend

Redengevend

Tegenstellend

Opsommend
toch
en
nog
maar
dus
want
omdat

Slide 13 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Tekstverbanden, het woord 'maar' hoort bij een ....... tekstverband
A
opsommend
B
chronologisch (tijd)
C
tegenstellend
D
toelichtend

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Zoek signaalwoord en tekstverband:
Eerst was zijn band lek en vervolgens moest hij naar huis lopen.
A
eerst opsomming
B
eerst/ vervolgens opsomming
C
eerst chronologisch
D
eerst/vervolgens chonologisch

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

TAALVERZORGING: FORMULEREN
Een tekst bestaat uit zinnen. Elke volledige zin heeft in elk geval een onderwerp en een persoonsvorm. Je begint een zin met een hoofdletter. Aan het einde staat een leesteken.


Slide 17 - Tekstslide

Tekstgrootte is aan te passen wanneer het niet op een pagina past.
TAALVERZORGING: FORMULEREN

Zo zet je de leestekens in een tekst
• Eindig een gewone zin met een punt. (.)
– Artis is de oudste dierentuin van Nederland.
• Eindig een vragende zin met een vraagteken. (?)
– Heb jij gisteren naar het Jeugdjournaal gekeken?
• Eindig een uitroep (van bijvoorbeeld verbazing of woede) met een uitroepteken. (!)
– Wat kun jij mooi tekenen!

Slide 18 - Tekstslide

Tekstgrootte is aan te passen wanneer het niet op een pagina past.
AAN DE SLAG 
CURSUS 6 FORMULEREN, PARAGRAAF 1 & 2, maak alle opdrachten
timer
15:00

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Bij precies lezen . . . .
A
lees je de 1e en laatste zin van elke alinea.
B
zoek je alleen het stuk tekst dat je nodig hebt.
C
bekijk je de tekst (titel, tussenkopjes en plaatjes) en lees je de 1e alinea.
D
lees je de eerste tot en met de laatste zin van de tekst nauwkeurig.

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij zoekend lezen . . . .
A
lees je de 1e en laatste zin van elke alinea.
B
zoek je alleen het stuk tekst dat je nodig hebt.
C
bekijk je de tekst (titel, tussenkopjes en plaatjes) en lees je de 1e alinea.
D
lees je de eerste tot en met de laatste zin van de tekst nauwkeurig.

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het onderwerp van een tekst? Het onderwerp van een tekst...
A
... vertelt in één woord of een paar woorden waar de tekst over gaat.
B
... vertelt wat het belangrijkste van de tekst is.
C
... vertelt wat iemand ergens van vindt.
D
... vertelt wat waar of niet waar is.

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een deelonderwerp?
A
De belangrijkste zin van een alinea
B
waar de hele tekst over gaat
C
de boodschap die de schrijver heeft met zijn tekst
D
het onderwerp van één of meerdere alinea's

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Wat is de hoofdgedachte van de tekst?
Wat betekent het woord hoofdgedachte?
A
De belangrijkste zin van een alinea
B
Het onderwerp van de tekst.
C
Een uitspraak waar je het wel of niet mee eens bent.
D
Het belangrijkste wat over het onderwerp wordt gezegd in één zin.

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdgedachte van een tekst
  • Het in één zin samenvatten van een tekst (of programma). 


  • Precies lezen: je leest de tekst dan goed van de eerste zin tot en met de laatste zin.

Slide 25 - Tekstslide

Tekstgrootte is aan te passen wanneer het niet op een pagina past.
Hoofdgedachte van een tekst

Hoe formuleer je een hoofdgedachte? 

Waar moet een hoofdgedachte aan voldoen? 

Slide 26 - Tekstslide

Tekstgrootte is aan te passen wanneer het niet op een pagina past.
Tekstdoelen & tekstsoorten
Elke tekst wordt geschreven met een doel: de schrijver wil iets bereiken. Er zijn vijf tekstdoelen: amuseren, informeren, instrueren, overtuigen en activeren. Je kunt het tekstdoel bepalen als je weet wat het belangrijkste is wat de schrijver met de tekst wil bereiken.

Slide 27 - Tekstslide

Tekstgrootte is aan te passen wanneer het niet op een pagina past.
Tekstdoelen & tekstsoorten
Vaak heeft een tekstsoort een vast tekstdoel. Zo is een grapje bedoeld om je aan het lachen te maken (amuseren) en een reclamefolder om je iets te laten kopen (activeren).

Slide 28 - Tekstslide

Tekstgrootte is aan te passen wanneer het niet op een pagina past.
Tekstdoelen & tekstsoorten

Slide 29 - Tekstslide

Tekstgrootte is aan te passen wanneer het niet op een pagina past.
Alinea's en kernzinnen
Een tekst is meestal verdeeld in alinea’s. Een alinea bestaat uit een aantal zinnen die over hetzelfde (deel)onderwerp gaan. In een tekst over topsport kunnen de alinea’s bijvoorbeeld gaan over hoeveel uren topsporters trainen, hoe ze omgaan met winnen en verliezen en wat topsporters wel en niet mogen eten.







Slide 30 - Tekstslide

Tekstgrootte is aan te passen wanneer het niet op een pagina past.
Alinea's en kernzinnen

Zo herken je alinea’s
  • Een nieuwe alinea begint altijd op een nieuwe regel.
  • Zinnen die samen één alinea vormen, staan achter elkaar zonder dat ze op een nieuwe regel beginnen.
  • Soms begint de eerste regel van een alinea een stukje naar rechts.
  • Soms wordt er tussen twee alinea’s een regel overgeslagen (witregel).

De belangrijkste informatie van een alinea staat in de kernzin. Vaak is dat de eerste of laatste zin van de alinea.





Slide 31 - Tekstslide

Tekstgrootte is aan te passen wanneer het niet op een pagina past.
Inleiding, middenstuk & slot
Om een tekst te begrijpen, is het handig om te weten hoe een goede tekst in elkaar zit.


Het eerste deel van een tekst is de inleiding. Hierin maak je kennis met het onderwerp van de tekst. Vaak gebeurt dat met een voorbeeld of een (grappig) verhaaltje (anekdote). De inleiding maakt je nieuwsgierig naar de rest van de tekst en bestaat meestal uit één of twee alinea’s.

Slide 32 - Tekstslide

Tekstgrootte is aan te passen wanneer het niet op een pagina past.
Inleiding, middenstuk & slot
Het middenstuk is meestal het grootste gedeelte van de tekst. In dat deel van de tekst staat de meeste informatie over het onderwerp. Het middenstuk bestaat uit alle alinea’s tussen de inleiding en het slot.
Het laatste deel van een tekst is het slot. Het slot bestaat meestal uit één of twee alinea’s waarin het belangrijkste uit de tekst kort wordt herhaald of naar de toekomst wordt gekeken.

Slide 33 - Tekstslide

Tekstgrootte is aan te passen wanneer het niet op een pagina past.
Inleiding, middenstuk & slot
Ook kijk- en luisterfragmenten hebben vaak een inleiding, een middenstuk en een slot.
Veel teksten hebben geen duidelijke inleiding of duidelijk slot. Bij nieuwsberichten bijvoorbeeld ontbreekt meestal een slot.

Slide 34 - Tekstslide

Tekstgrootte is aan te passen wanneer het niet op een pagina past.
Deelonderwerpen
Een tekst is meestal verdeeld in een inleiding, een middenstuk en een slot. In het middenstuk staat de meeste informatie over het onderwerp. Vaak worden in het middenstuk verschillende aspecten (delen, kanten) van het onderwerp besproken.
Dit zijn deelonderwerpen. In een tekst over circus kunnen de deelonderwerpen bijvoorbeeld zijn: acts, dieren, kinderen in het circus.
Een deelonderwerp kan uit één alinea bestaan of uit enkele alinea’s samen. Het begin van een nieuw deelonderwerp wordt soms duidelijk gemaakt met een tussenkopje.




Slide 35 - Tekstslide

Tekstgrootte is aan te passen wanneer het niet op een pagina past.
Deelonderwerpen
Zo vind je deelonderwerpen
Bedenk welke alinea’s over hetzelfde deel van het onderwerp gaan. Lees daarvoor de tekst globaal: je leest dan de eerste en laatste zin van elke alinea.

Ook kijk- en luisterfragmenten hebben deelonderwerpen. Vaak wordt een nieuw deelonderwerp duidelijk aangekondigd door degene die het programma presenteert.




Slide 36 - Tekstslide

Tekstgrootte is aan te passen wanneer het niet op een pagina past.
Theorie nog lastig? 

  • Bekijk thuis de filmpjes van de online 
    methode Nieuw Nederlands.

Slide 37 - Tekstslide

Tekstgrootte is aan te passen wanneer het niet op een pagina past.
AAN DE SLAG
Nieuw Nederlands,
cursus Meer dan Lezen,
ONLINE paragraaf 8 Meer lezen,
Opdrachten maken





timer
4:00

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


VRAGEN?

Slide 39 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

AFSLUITING
Huiswerk donderdag 23-11

blz. 21, opdracht 1, 2 & 3



Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3.5: Titel paragraaf
Voeg hier je tekst toe

Slide 41 - Tekstslide

Tekstgrootte is aan te passen wanneer het niet op een pagina past.
Quizvraag:
Voeg hier je vraag toe
A
antwoord 1
B
antwoord 2

Slide 42 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Open vraag:
Voer hier je vraag toe

Slide 43 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Fotovraag:
Voer hier je vraag toe

Slide 44 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Sleepdoel
Sleepdoel
Te slepen component
Te slepen component
Te slepen component
Te slepen component
Te slepen component

Slide 45 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen behaald?

Je kunt een groot getal omzetten
 van woorden in cijfers.

Je kunt berekeningen maken met procenten
 en grote getallen.


H1: Procenten
VK Breuken en procenten
1. Breuken, procenten en
    decimale getallen
2. Percentage gegeven
3. Procenten gevraagd
4. Procenten
5. Terugrekenen naar 100%
6. Promille
7. Exponentiele formule

Slide 46 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen behaald?

Je kunt een groot getal omzetten
 van woorden in cijfers.

Je kunt berekeningen maken met procenten
 en grote getallen.


H1: Procenten
VK Breuken en procenten
1. Breuken, procenten en
    decimale getallen
2. Percentage gegeven
3. Procenten gevraagd
4. Procenten
5. Terugrekenen naar 100%
6. Promille
7. Exponentiele formule

H6: Verschillende verbanden
VK Machten en wortels
1. Periodieke verbanden
2. Kwadratische verbanden
3. De top van een parabool
4. Wortelverbanden
5. Machtsverbanden

 

Slide 47 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hierna volgen enkele filmpjes die je kunnen helpen met het behalen van de leerdoelen.
Hierna volgen enkele filmpjes die je kunnen helpen met het behalen van de leerdoelen.
Hierna volgen enkele filmpjes die je kunnen helpen met het behalen van de leerdoelen.

Slide 48 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Extra slides

Slide 49 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

bij
bij

Slide 50 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 51 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

#5BCBF5

#00ABE6

#0084C8

#4E58A7

#CF128C

Slide 52 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Formules
Als je formules bewerkt in de teksteditor kun je de volgende shortcuts gebruiken:
  • spatie:          {\ }                               dus {\spatie}
  • vermenigvuldigingsteken:         \times                
  • kleur veranderen:      \color{...}{formule}                 op de ... type je de kleur
  • kleuren:    
skyblue
blueviolet
royalblue
fuchsia
cornflowerblue

Slide 53 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies