Klas 2 herhaling Kapitel 5 voorzetsels

Herhaling
* Voorzetsels 
* persoonlijke voornaamwoorden met de 4e naamval

Deutsch Kapitel 5  Grammatik C 
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Herhaling
* Voorzetsels 
* persoonlijke voornaamwoorden met de 4e naamval

Deutsch Kapitel 5  Grammatik C 

Slide 1 - Tekstslide

Naamvallen
Het persoonlijk voornaamwoord verandert na bepaalde voorzetsels. We noemen dat: ze staan in de 4e naamval.
Voorbeeld: Hast du einen Euro für mich?
Für is het voorzetsel waarna je de 4e naamval moet toepassen.
Ich wordt mich.

Slide 2 - Tekstslide

Keuze
Als je dit onderwerp moeilijk vindt
kijk eerst de video op de volgende dia (met oortjes).
Maak aantekeningen en noteer je vragen.

Als je dit onderwerp snapt, sla je de video over en ga je direct naar de opdrachten en het spelletje.

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

ich
du
er
sie
es

  mich

   dich

    ihn

     sie

    es

Slide 5 - Sleepvraag

wir
ihr
sie
Sie

   uns

   euch

    sie

    Sie

Slide 6 - Sleepvraag

Voorzetsels 4e naamval

Slide 7 - Tekstslide

durch
für
gegen
ohne
um

  door

   voor

  tegen

  zonder

  om

Slide 8 - Sleepvraag

Wir haben nichts gegen ...... (jou)
A
du
B
dich
C
sie
D
ihn

Slide 9 - Quizvraag

Es geht hier um ....... (ons)
A
ihr
B
wir
C
euch
D
uns

Slide 10 - Quizvraag

Am Samstag spiele ich gegen ........ (hem)
A
ihn
B
ihr
C
sie
D
er

Slide 11 - Quizvraag

Ich spiele nicht ohne ....... (jullie)
A
uns
B
ihr
C
euch
D
sie

Slide 12 - Quizvraag

Tara hat nichts gegessen. Hast du ein Brötchen ....... ......... (voor haar)
A
vor sie
B
vor du
C
für sie
D
für dich

Slide 13 - Quizvraag

........ ......... (door mij) kannst du Pfannekuchen backen.
A
durch ich
B
um mich
C
ohne ich
D
durch mich

Slide 14 - Quizvraag

Meine Mutter ist krank (ziek). Wir kümmern uns ........ ......... (om haar)
A
für sie
B
für ihr
C
um ihn
D
um sie

Slide 15 - Quizvraag

Richtig ODER falsch?
Klik op de link op de volgende dia en oefen met "wordwall"

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Link

Slide 18 - Tekstslide

Fertig (klaar)?
Lektion 5, Seite 86 lernen
ODER
online 5.5. Aufgabe 4 (Audio)
ODER
Logo! sehen

Slide 19 - Tekstslide