vertaalhulp bij 7.157

Wat voor woordsoort is ἢν (r. 13?)
A
werkwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord
C
voegwoord
D
persoonlijk voornaamwoord
1 / 14
volgende
Slide 1: Quizvraag

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Wat voor woordsoort is ἢν (r. 13?)
A
werkwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord
C
voegwoord
D
persoonlijk voornaamwoord

Slide 1 - Quizvraag

Met genitivus is ἡμέων (r. 13)?
A
objectivus
B
subjectivus
C
comperationis
D
partitivus

Slide 2 - Quizvraag

Welke conjunctivus is καταπροδιδῶσι (r. 13)?
A
futuralis
B
iterativus
C
irrealis
D
finalis

Slide 3 - Quizvraag

r. 13-14

οἱ μὲν ....,

οἱ δὲ .....,

τὸ δὲ .....

Slide 4 - Tekstslide

Wat voor woordsoort is ᾖ (r. 14?)
A
werkwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord
C
voegwoord
D
persoonlijk voornaamwoord

Slide 5 - Quizvraag

In welke naamval staat ὀλίγον (r. 14)?
A
nom
B
gen
C
dat
D
acc

Slide 6 - Quizvraag

Welke vorm is πέσῃ (r. 15)?
A
dat ev v ptc aor A
B
3e ev conj aor A
C
3e ev ind aor M
D
3e ev ind aor P

Slide 7 - Quizvraag

Waarom wordt in r. 15 Μὴ gebruikt ipv οὐκ?
A
Het geeft nadruk
B
ἐλπίσῃς is een imperativus
C
Dit is taaleigen van Herodotos
D
ἐλπίσῃς is een conj. prohibitivus

Slide 8 - Quizvraag

Wat voor woordsoort is ἢν (r. 15?)
A
werkwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord
C
voegwoord
D
persoonlijk voornaamwoord

Slide 9 - Quizvraag

Welke conjunctivus is καταστρέψηται (r. 16)?
A
futuralis
B
iterativus
C
irrealis
D
finalis

Slide 10 - Quizvraag

Hoe is het ptc κρατήσας (r. 16) gebruikt?
A
praedicatief
B
bijvoeglijk
C
zelfstandig

Slide 11 - Quizvraag

Welke vorm is ἥξει (r. 16)?
A
3e ev ind prae A
B
3e ev ind aor A
C
3e ev ind fut A
D
2e ev ind prae M

Slide 12 - Quizvraag

Welke vorm is φύλαξαι (r. 17)?
A
nom mv v ptc aor A
B
inf aor A
C
2e ind aor M
D
imp ev aor M

Slide 13 - Quizvraag

Hoe is het ptc βουλευθέντι (r. 8) gebruikt?
A
praedicatief
B
bijvoeglijk
C
zelfstandig

Slide 14 - Quizvraag